
Zeewezens van glas
De verdwenen ramen van het Huis te Breckelenkamp
Matthijs Wanrooij
(Haarle, Nedersaksische Uitgeverij, 2024)
132 pagina’s
ISBN 9789071517730
€ 24,95
Het Huis te Breckelenkamp is een Oost-Nederlandse havezate. Het ligt in het noordoostelijke puntje van Twente, in zijn huidige vorm tussen 1633 en 1637 gebouwd door Everhard Bentinck en Euphemia van der Marck, en twintig jaar later door Gerard Adolph Bentinck uitgebreid. Na de Tweede Wereldoorlog fungeerde het Huis decennialang als jeugdherberg, tot het in 1991 werd aangekocht door de familie Wanrooij. Matthijs Wanrooij maakte het tot zijn levenswerk om de havezate terug te brengen naar haar negentiende-eeuwse toestand.
Een jarenlange frustratie was daarbij dat van de zeventiende-eeuwse glas-in-lood ramen die tot eind negentiende eeuw de grote zaal hadden gesierd, al bijna 130 jaar elk spoor ontbrak. Tot november 2017, toen ze – in honderden stukjes – opdoken op de zolder van Twickel. Wanrooij liet de ramen op eigen kosten restaureren, waarna ze in 2022 weer werden teruggeplaatst. Over zijn ontdekking en het restauratieproces, maar ook over de fascinerende ontstaansgeschiedenis van de ramen schreef hij Zeewezens van glas.
Wanrooij’s naspeuringen leerden dat de ramen dateren uit vrijwel dezelfde periode waarin ook het huis werd gebouwd. Ze werden geschonken door de stiftsjuffers van het klooster Wietmarschen in de naburige graafschap Bentheim, nu (grotendeels) aan gene zijde van de Duitse grens gelegen. Het Benedictijner klooster was er in de twaalfde eeuw gesticht vanuit Weerselo. Vanaf de dertiende eeuw ging Wietmarschen een eigen koers varen en ontwikkelde zich ten slotte tot een stift: een geestelijke stichting (stift) van samenwonende en samenwerkende adellijke vrouwen, ook wel ‘stiftsjuffers’ genoemd. Dankzij royale schenkingen van de families bij de toetreding van nieuwe juffers konden de vrouwen een leven lang in hun onderhoud voorzien.
Door de Reformatie kwamen de juffers tussen twee vuren terecht: enerzijds de bisschop van Münster, anderzijds hun protestantse landsheer de graaf van Bentheim, die het klooster Luthers wilde maken. Het klooster bleef katholiek en wist uiteindelijk in 1675 van de bisschop gedaan te krijgen dat Wietmarschen de status van een vrij, adellijk stift kreeg.
Hoewel het (formeel neutrale) Graafschap Bentheim ook tijdens de Nederlandse Opstand (1568-1648) al plunderingen en inkwartieringen moest verduren, verplaatste he strijdtoneel zich pas tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) naar dit gebied. In 1637 kwam voor de stiftsjuffers van Wietmarschen het dieptepunt, toen een samengesteld leger uit Hessen, Frankrijk en Zweden eerst het nabijgelegen Nordhorn brandschatte en zich daarna gereedmaakte op naar het stift op te trekken. Gelukkig wisten de juffers net op tijd te vluchten, naar ‘Twente’.
Hoewel niet is gedocumenteerd waar ze terechtkwamen, wijst alles erop dat de juffers op Huis te Breckelenkamp neerstreken. Maar waarom juist daar? Dat had alles te maken met de bewoner: Everhard Bentinck behoorde tot de katholieke tak van de Bentincks, die in de Opstand de zijde van de Spanjaarden had gekozen. Die keuze was hem duur komen te staan. Hij moest tal van vernederingen ondergaan, bezit en privileges inleveren en toezien hoe zijn invloed in republiek en de Overijsselse staten zienderogen terugliep, zeker toen de Spanjaarden in 1626 definitief uit Twente waren verdreven.
Vanaf dat moment zocht Bentinck nog meer dan tevoren zijn heil bij de katholieke bastions in het oosten, met name in Münster en Keulen. Omgekeerd werd Huis te Breckelenkamp een steunpunt voor katholieken uit het graafschap Bentheim, waarvan de landsheer immers nog altijd Luthers was. Zo kon het dat de juffers van Wietmarschen, die al eerder nauwe banden met Bentinck hadden aangeknoopt, in 1637 daar hun toevlucht zochten voor het oorlogsgeweld.
En hier komen de eeuwenoude ramen in beeld: Wanrooij toont op overtuigende wijze aan dat juffers deze ‘glazen’ in 1638, een jaar na hun vlucht, aanboden aan hun redder in nood Everhard Bentinck, om ze als blijvende herinnering aan te brengen in Huis te Brecklenkamp. Afgebeeld in het beschilderde glas zijn, behalve ornamenten met zeewezens in de zogenaamde ‘kwab’-stijl, de wapens van de adellijke geslachten waaruit de juffers stamden, zoals Van Middachten en Van Twickelo.
Hoe de auteur precies ontdekte welke stiftsjuffers er in 1637 naar de Breckelenkamp vluchtten, waar ‘glazen’ oorspronkelijk moeten zijn geplaatst, hoe het kon dat ze na 1882 zo lang van de radar verdwenen, hoe ze op Twickel belandden en hoe de voorstellingen ten slotte konden worden gereconstrueerd en ‘thuiskwamen’ op de plaats waarvoor ze bedoeld waren, zijn vragen die binnen het bestek van deze recensie niet kunnen worden beantwoord. Laat de lezer vooral zelf kennis nemen van het fascinerende verslag van de speurtocht van Matthijs Wanrooij. En genieten van de vele, fraaie afbeeldingen en de mooie vormgeving van dit boek.
Recensie door Asker Pelgrom