
Waardenburg en Neerijnen
Biografie van een kasteelensemble
Calogero Dell’Aira
(Zutphen, Walburg Pers, 2025)
336 pagina’s
ISBN 9789464564525
€ 39,99
Ten noordoosten van Zaltbommel ligt het landgoed Waardenburg en Neerijnen. De twee kastelen zijn al eeuwenlang met elkaar verbonden, maar uiterlijk heel verschillend. Hoe valt dit verschil te verklaren en – vooral – te duiden?
Die vraag staat centraal in dit boek. Het volgt een zogenaamde landschapsbiografische benadering, waarin de geschiedenis van een kasteel of buitenplaats, het interieur, parktuin, landgoed, de ‘actoren’ (eigenaren, bewoners, gebruikers) en externe factoren in onderlinge samenhang wordt bestudeerd. Voor tenminste een deel van het boek kan worden gezegd dat het eigenlijke onderwerp niet zozeer het landgoed Waardenburg en Neerijnen is, maar de dynamiek tussen beide huizen, die hun ontwikkeling en betekenis ontleenden aan de onderlinge tegenstelling binnen dit dubbele ensemble.
Waardenburg is het oudste van beide kastelen en was al in de middeleeuwen de zetel van de plaatselijke adel. Het beleefde zijn bloeitijd van ongeveer 1425 tot 1550, toen het nauwer verbonden was met het Bourgondisch-Habsburgse Brabant dan met het hertogdom Gelderland. Na oorlogshandelingen en de gedeeltelijke verwoesting in 1574 raakte het steeds verder in verval; begin achttiende eeuw was zelfs meer dan de helft ervan gesloopt.
Neerijnen, tot 1795 Clingelenburg genoemd, was als leengoed aan Waardenburg verbonden. Hoewel formeel minder belangrijk, groeide het uit tot politiek-economisch centrum van het landgoed en de omgeving nadat er de residentie van de hoogste rechter van de regio (‘ambtman’) werd gevestigd. Intussen bleef Waardenburg in symbolische en juridische zin de zetel van het landgoed. Aan deze asymmetrische situatie kwam een einde in 1700, toen Waardenburg werd overgedragen aan de heer van Clingelenburg. Waardenburg verloor echter allerminst zijn betekenis, zeker in symbolisch opzicht.
Waardenburg bezorgde de nieuwe eigenaren, dankzij oude documenten, niet alleen hoge rechten, maar ook prestige, vanwege de anciënniteit van het huis. Het voorkomen ervan moest dat blijven benadrukken. Ook toen het tot ruïne vervallen huis in 1705 een nieuw uiterlijk kreeg naar de vigerende Franse mode, bleef van het noordelijke deel, dat de sloopkogel overleefde, het middeleeuwse aanzicht behouden. Net als elders moest dit soort ‘ridderlijke’ elementen dienen als bewijs van een vermeende illustere oorsprong.
Kasteel Clingelenburg, tot dat moment een relatief eenvoudig blokvormig huis met trapgevels, werd in 1790 en 1791 ingrijpend gemoderniseerd. Het kreeg een nieuwe naam: Huis Neerijnen, en een sober classicistisch uiterlijk. Door het contrast met het eigenzinnige, deels middeleeuwse Waardenburg, werden beide huizen in zekere zin elkaars tegenpolen, zeker in de beeldvorming.
Die tegenstelling wijst de auteur ook aan in de ontwikkeling van de parken en tuinen rond beide huizen. Rond Neerijnen werd een ‘Engelse tuin’ (1789) met een uitbundig bloemenparterre aangelegd, en wat later werden park en de tuinen verfraaid met statige lanen, sierlijke kronkelpaden en bosjes, een romantisch aangelegde vijver, schilderachtige landschappen en exotische planten en bloemen. Op Waardenburg lag de nadruk daarentegen op landbouwproductie, bos, akkers en boomgaarden en in de buitengebieden op jachtgronden en graasweiden.
Gebruikmakend van een weelde aan bronnen zet Dell’Aira op deze manier de verdere geschiedenis van Waardenburg en Neerijnen uiteen, tot hij aanbelandt bij de precaire situatie na de Tweede Wereldoorlog, het uiteenvallen van het landgoed in de jaren 1970, en de hereniging ervan in 2014 (met uitzondering van kasteel Waardenburg). Hoe onderhoudend dat verhaal ook is, soms ontbreekt het aan analytische scherpte. Vooral de interessante symbiotische relatie tussen de beide huizen raakt gaandeweg wat op de achtergrond.
Mede daardoor blijft enigszins onduidelijk wat de bredere betekenis van deze – voor het overige rijke en interessante – studie is. In het ‘Besluit’ is de auteur enerzijds terughoudend om die betekenis te duiden, anderzijds haalt hij de meest uiteenlopende voorbeelden aan van kasteelensembles in heel Europa die hij in een vergelijkend landschapsbiografisch onderzoek zou willen betrekken. De vraag blijft echter onbeantwoord welk doel zo’n onderzoek zou moeten dienen, en welk analytisch perspectief het samenbrengen van kasteelensembles van Sicilië tot Yorkshire, en van Occitanië tot Thüringen kan rechtvaardigen.
Het antwoord schuilt vermoedelijk deels in een aspect dat in de laatste alinea van de conclusie terugkomt en ook centraal staat in het leukste hoofdstuk van het boek, over de literaire representatie van Waardenburg in de negentiende eeuw. Die was niet alleen geënt op lokale tradities of op de nationale ‘historiezucht’ die de negentiende eeuw zo typeerde, maar paste ook naadloos in de fascinatie van de Europese romantiek met (oude verhalen over) kastelen en ruïnes, zoals de romans van Sir Walter Scott. De ‘Waardenburgse’ exponenten van deze traditie (de Faust-legende en Jacob van Lenneps toneelstuk De Vrouwe van Waardenburg, 1859) tonen duidelijk aan wat in Dell’Aira’s hele boek doorschemert: dat de imaginaire of symbolische betekenis van kastelen en buitenplaatsen in dit soort ‘biografieën’ zeker zoveel gewicht in de schaal legt als hun ‘reële’ of materiële waarde, en dat die twee componenten al net zo onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn als Waardenburg met Neerijnen.
Recensie door Asker Pelgrom