De middeleeuwen staan bekend als de tijd van de ridder. Gehuld in een harnas, rijdend op een ros en met zwaard in de hand streden zij voor hun heer in grote veldslagen.Â
Om hun macht te consolideren voerden de Brabantse hertogen tussen 1190 en 1568 vele oorlogen, zowel binnen als buiten Brabant. De tactieken die de hertogen en hun vijanden hanteerden, hebben het hedendaagse Brabant gevormd. Van veldslagen resten ons alleen kronieken en archeologische vondsten, maar veel van de kastelen en versterkte steden uit de middeleeuwen zijn tegenwoordig nog te bezoeken. Het uit de dertiende eeuw stammende kasteel van Helmond, bijvoorbeeld.Â
Ten strijde
Ridders in volle uitrusting spreken nog steeds tot de verbeelding. Door hun belangrijke rol op het slagveld zijn ze uitgegroeid tot het boegbeeld van de middeleeuwen.
Een ridder was een zwaarbewapende soldaat te paard die getraind was in oorlogsvoering. Zijn uitrusting bestond ten minste uit een oorlogspaard, een zwaard, een schild en een lans. Zij waren meestal lagere edelen. Aanvankelijk verdienden zij hun brood door als getrainde soldaat in dienst van een andere edelman te treden. Deze edelman zorgde dan voor kost en inwoning, terwijl de ridder zijn vechtkunsten in dienst van zijn broodheer stelde. In de loop van de middeleeuwen konden ridders ook een ‘ridderleen’ verdienen, waarmee ze in hun eigen onderhoud konden voorzien. De titel van ridder werd zelfs een aparte adellijke klasse.
Voor het volledige verhaal kijk op Brabants Erfgoed.