Door de eeuwen heen is het leven op de buitenplaats door talrijke personen bezongen. In de 17e eeuw komt er zelfs een apart literair genre, dan van de hofdichten. In deze gedichten, die vaak werken opgedragen aan de buitenplaatseigenaar, werden de zegeningen van de lusthof en de natuur als schepping van God vaak omstandig bezongen.
Zo schreven Jacob Westerbaen (1599-1670) en Jacob Cats (1577-1660) hofdichten.
Constantijn Huygens
Een van de mooiste hofdichten werd in 1653 door Constantijn Huygens gemaakt. Hij bezong in een omvangrijk en bijzonder knap gedicht de zegeningen van zijn leven op het door hem geliefde Hofwijck. Al wandelend over de buitenplaats wordt elk element geduid en herleid naar zin en oorsprong.
Rhijnvis Feith
Ook bij Rhijnvis Feith (1753-1824) behoren teksten over buitenplaatsen tot zijn literaire erfenis. Hij bezong het landleven met overgave vanaf zijn 340 hectare tellende buitenplaats Boschwijk bij Zwolle.
Staring
De dichter Staring (1767-1840) schreef romantisch getinte gedichten over het landleven. Hij bewoonde De Wildenborch te Vorden.
Jacob van Lennep
Een andere grote literator die het buitenleven geregeld in zijn werk centraal stelde, is de schrijver Jacob van Lennep (1802-1868). Zijn familie kocht in 1771 Huis te Manpad in Heemstede. Dit buitengoed kwam door vererving in het bezit van een jongere broer. Van Lennep zelf huurde de nabij gelegen buitenplaats Woestduin, waar hij tijdens de zomers werkte aan zijn literaire oeuvre. In veel van zijn verhalen spelen buitenplaatsen een rol.
Leonhard Huizinga
In de 20e eeuw schreef Leonhard Huizinga (1906-1980) komische verhalen rond de tweeling Adriaan en Olivier. Deze zijn gesitueerd op de nog bestaande buitenplaats Thoornvliet in Middelburg, die in de verhalen steevast Korenvliet wordt genoemd. De broers, van eenvoudige komaf, krijgen een erfenis en belanden vermogend op de buitenplaats van hun overleden oom.