Ligging, water en landschap

Gelderland heeft aan zijn ligging aan de grote rivieren een bijzondere positie te danken. Om de passage op die rivieren te controleren verrezen er kastelen op strategische plaatsen. Dit gaf inkomsten. Het water hield vijanden op afstand en maakte transport mogelijk zolang de wegen onverhard en dus vaak moeilijk begaanbaar waren. Er ontstond industrie door waterkracht aangedreven, van watermolens tot wasserijen. Het water was ook nog heel schoon en helder. Met water kon het land bebouwd en de natuur beteugeld worden. Het landschap met al zijn hoogteverschillen werd omgetoverd in weelderige natuur om van te genieten en om in te jagen. Met het water konden de mensen spelen.

Het Tolhuis te Lobith, ca. 1860 (nummer 1551 – 1161, Gelders Archief)

Het water: vriend én vijand
De ligging aan de grote rivieren bracht de dorpen en steden welvaart. Bijvoorbeeld het tolgeld en de visserij vormden lange tijd een royale bron van inkomsten. De grote rivieren waren ook belangrijk voor vervoer en transport. Immers, goede wegen waren schaars en verharde wegen waren er niet. Het water bracht dus veel goeds, maar ook regelmatig strijd, en niet alleen tegen menselijke vijanden. Zo moest voor het kasteel bij Lobith een vervangend kasteel worden gebouwd omdat de rivier in korte tijd een andere route had gekozen. De rivieren konden ook snel gewelddadig worden, als ze vanuit het achterland te veel water moesten verstouwen. Dat gebeurde in de loop van de tijd steeds vaker.

Het water bracht dus veel goeds, maar ook regelmatig strijd, en niet alleen tegen menselijke vijanden

De strijd tegen het water
Kastelen bouwen langs de grote rivieren had veel voordelen, zoals controle op de doorvaart en de inning van tolgelden. Maar als er vanuit het achterland veel water kwam opzetten, zorgden de rivieren voor grote problemen. Ze konden nieuwe waterlopen gaan volgen of hele gebieden onder water zetten. Voordat de dijken er lagen, leverden overstromingen niet veel problemen op. De mensen woonden op hoge plekken en wapenden zich op die manier tegen het water. De ironie wil dat pas na de bedijking de overstromingen voor gevaar zorgden. Oorzaak: de insnoering van de rivier leidde tot hogere waterstanden.

Tiel – ijskruiengang van de Waal in febr. 1799, prent (nummer 1551 – 1081, Gelders Archief )

‘De Woal gaat los’
Vanaf omstreeks 1600 werden de overstromingen steeds ernstiger en kwamen ook vaker voor. Vooral de Waal gaf steeds meer problemen. 1784, 1799, 1809 en 1820 waren echte rampjaren. Uitgestrekte delen van het rivierengebied kwamen toen onder water te staan. De grootste angst hadden de bewoners langs de rivieren voor strenge vorst. De Waal bijvoorbeeld kon compleet dichtvriezen: ‘De Woal zit’. Zolang het bleef vriezen was er niets aan de hand. Onder het ijs stroomde de rivier gewoon door. Pas als het ging dooien werd het ernstig. De rivier zwol dan aan door grote hoeveelheden smelt- en regenwater. Het smeltende ijs brak en raakte op drift, met alle gevolgen van dien: ‘De Woal gaat los’.

Scroll naar boven