Landschap en sociale gelaagdheid in Oost-Twente vóór, tijdens en na de markeverdelingen
Raymond Williams’ The Country and the City, voor het eerst gepubliceerd in 1973, is een studie over contrasterende ideeën over stad en land in Engeland. Binnen de studie richtte Williams zich vooral op de periode halverwege de achttiende eeuw, een tijd waarin de Engelse economie aan de voet van een grote verandering stond. Meestal wordt gesproken over de industriële revolutie. Williams schreef over de ontwikkeling van agrarisch kapitalisme dat uitmondde in meer algemeen kapitalisme. Het kapitalisme, of beter gezegd Williams’ afkeer van het kapitalisme, vormt de rode draad in het werk. Hij is open over zijn marxistische gedachtegoed; zijn drijfveer om het boek te schrijven. Ondanks, of misschien wel dankzij zijn persoonlijke benadering van onderzoek, is The Country and the City van grote academische waarde. Voor mij was het werk een openbaring; het is niet erg om vanuit een persoonlijke drijfveer, of zelfs idealisme, een studie te verrichten.
Het onderwerp ‘sociale gelaagdheid’ of ‘sociale stratificatie’ is, wanneer het gaat om Oost-Nederland, geen onderbelicht thema. Zo schreef Slicher van Bath het in 1957 gepubliceerde Een samenleving onder spanning. In dit werk schreef hij onder andere over de sociale stratificatie van de agrarische bevolking. Een ander voorbeeld betreft het in 1997 verschenen werk Agriculture, Proto-industry and Mennonite Entrepreneurship, a history of textile industries in Twente 1600-1815, door Trompetter. De landschapsgenese van Oost-Nederland vormt óók geen onderbelicht thema. Er zijn veel werken verschenen over de lange-termijngeschiedenis van het landschap van Oost-Nederland. Reliëf in Tijd en Ruimte door Van Beek, verschenen in 2010, is hier een goed voorbeeld van. De combinatie van de twee bovengenoemde thema’s; de relatie tussen landschap en sociale gelaagdheid, is echter wél een onderbelicht thema. Voor veel gebieden in Oost-Nederland is niet duidelijk hoe verschuivende verhoudingen tussen sociale lagen zichtbaar invloed op het landschap hebben gehad en andersom.
Binnen het scriptie-onderzoek is geprobeerd bloot te leggen welke wisselwerking er bestond tussen sociale gelaagdheid en het cultuurlandschap tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw. Het betreft de periode vóór, tijdens en na de markeverdelingen. Er kan niet gesproken worden van één Twente wanneer het gaat om sociale gelaagdheid en landschap. Daarom is gekozen om twee gebieden te vergelijken. Aan de ene kant een gebied, ver van de textielcentra, waar ‘oud patriciaat’ en andere gewaarden veel bezit hadden. Aan de andere kant een gebied, dichtbij textielcentra, waar boeren en later textielfabrikanten veel bezit hadden. Door de twee marken te vergelijken kan onder andere meer kennis vergaard worden over de invloed van de nabijheid van textielcentra op de wisselwerking tussen sociale gelaagdheid en landschap.
In Denekamp hadden twee ‘oud-patriciërs’ veel grond in handen. De marke werd verdeeld op basis van het grondbezit. Het aantal waardelen was hierbij niet van belang. Dit was gunstig voor grondbezitters zonder waardelen. De gewaarden kregen echter wel het recht plekken te selecteren waar aan hen toebedeelde grond gesitueerd moest zijn. Zo was de belangrijkste patriciër in staat zijn landgoederencomplex aaneengesloten uit te breiden. Later werd deze grond vooral in gebruik genomen als bos. De gewaarde en grote niet-gewaarde landbouwers gebruikten hun grond afwisselend als weide en bos en de rest nam het toebedeelde land vooral in gebruik als weide. In Groot Driene werd grond toebedeeld op basis van het aantal waardelen, gewaarde huizen en hutten. Niet op basis van het grondbezit. De fabrikanten gebruikten hun toebedeelde grond veelal als bos, waarbij de gewaarde landbouwers hun grond afwisselend als weide en bos gebruikten. Ook in Groot Driene gebruikten de overige grondbezitters, zoals de niet-gewaarden, hun grond vooral als weideland. Interessant is dat later, rond 1900, de fabrikanten veel in grond begonnen te investeren waardoor zij uiteindelijk een veel grotere stempel op het landschap hebben achtergelaten dan aan de hand van de toedelingen verwacht kon worden.
Over het algemeen kan het volgende gesteld worden wanneer het gaat over de toebedeelde grond; hoe groter het grondbezit, hoe groter de kans op bosbouw en hoe kleiner het grondbezit, hoe groter de kans op gebruik als weideland. Dit was in beide marken het geval. Een meer interessante conclusie kan getrokken worden door te kijken naar de verschillen tussen de marken. Zo kan gesteld worden dat marken dichter bij textielcentra gevoeliger zijn voor stedelijk vraag en aanbod en een meer commerciële instelling dan marken ver van textielcentra. Zo leek de grootgrondbezittende elite van Denekamp meer gericht te zijn op het gestage uitbreiding en continuïteit van het landgoederencomplex, terwijl de fabrikanten een veel meer commerciële instelling leken te hebben. Bovengenoemde modelmatige conclusies zijn niet ‘getoetst’ in andere marken. Hier ligt potentie voor verder onderzoek. Verder zou de wisselwerking tussen landschap en sociale gelaagdheid beter in verband gebracht kunnen worden met de aard van het bezit (allodiaal, hofhorig of leengoederen). Tot slot vormt de periode van grofweg halverwege de negentiende eeuw tot het interbellum voor Oost-Twente een interessante periode om in verband te brengen met sociale gelaagdheid en landschap.Â
De scriptie kunt u hier downloaden
Toelichting bij de foto’s
Afbeelding 1
Het grondbezit per sociale laag rond 1832 in de marke Denekamp. Gebruikte data voor vervaardigen kaart: gedigitaliseerde kadasterkaarten van 1832 (Minuutplans, gekoppeld met OAT-informatie), HisGis, Fryske Akademy.
Afbeelding 2
Het grondbezit per sociale laag rond 1832 in de marke Groot Driene. Gebruikte data voor vervaardigen kaart: gedigitaliseerde kadasterkaarten van 1832 (Minuutplans, gekoppeld met OAT-informatie), HisGis, Fryske Akademy.
Afbeelding 3
Door fabrikanten vergaarde grond in de voormalige marke Groot Driene werd in het begin van de twintigste eeuw op grote schaal bebost.
Rodin de Lange (1991) studeerde Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij in 2016 afstudeerde met zijn studie naar de wisselwerking tussen landschap en sociale gelaagdheid. In dat jaar is hij tevens gestart als assistent ontwerper bij MD Landschapsarchitecten.
LinkedIn: www.linkedin.com/in/rodindelange