Door Michiel Bakx
Een aangenaam microklimaat is belangrijk voor het creëren van buitenruimtes waar mensen graag verblijven. Echter, in steden zijn hittestress en windoverlast een veelvoorkomend probleem. Daarbij komt dat klimaatverandering de kans op hittestress vergroot en de behoefte aan klimaatadaptatie verder toeneemt. Tegelijkertijd is klimaatadaptatie geen nieuw, maar juist een eeuwenoud fenomeen. Daarom kan er geleerd worden van klimaatadaptieve maatregelen die eeuwenlang genomen werden in tuinen en parken van kastelen, buitenplaatsen en landgoederen (KBL).
Voor mijn afstudeeronderzoek Landschapsarchitectuur aan de Wageningen Universiteit heb ik in kaart gebracht welke groene historische landschapselementen bewust werden toegepast om het microklimaat te veraangenamen. Het gaat om bomenlanen, berceaus, leilindes, (wind)hagen, groene gevels, etagelindes en treurbomen (figuur 1). Voor deze elementen heb ik onderzocht hoe deze gebruikt kunnen worden om het microklimaat in winkelstraten te optimaliseren. De resultaten van mijn onderzoek verbreden het scala aan klimaatadaptieve maatregelen en tonen aan dat het bestuderen van eeuwenoude kennis over tuinen en parken van KBL van waarde is voor het omgaan met hedendaagse ruimtelijke problemen.
Windhagen
Windhagen zijn lineaire landschapselementen die bestaan uit zowel boom- als struiksoorten. Ze kunnen een aanzienlijke hoogte bereiken en worden door snoeiwerkzaamheden gevormd tot dichte hagen. De aanleg van een windhaag was gebruikelijk op buitenplaatsen en landgoederen, in ieder geval aan de noord- en westzijde van de tuin. De Leidse tuinenkenner Pieter de la Court van der Voort stelde in zijn traktaat Byzondere aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene landhuizen, lusthoven, plantagien en aenklevende cieraeden (1737) dat landgoedeigenaren bij het aanleggen van een nieuwe buitenplaats allereerst een windhaag dienden aan te leggen: ‘Het eerste daer voor men, na zodanigen verkregen grond, moet bezorgt zyn, is dat men eene goede buitenmanteling aenlegt om luuwte te verkrygen, zonder welke geen vrugten nog moeskruiden te teelen zyn, ook is zodanige beschutting voor Buiten-huizen van de uiterste nootzakelykheid, vermids ze anders in ’t kort bouwvallig en onbewoonbaer zouden werden’.
Volgens de van geboorte Duitse hovenier Johann Hermann Knoop waren els, linde en wilg de meest geschikte soorten voor het aanleggen van een windhaag. In Beschrijving van plantagie-gewassen (1790) adviseerde Knoop hoe men een dergelijke windhaag aan hoorde te leggen: ‘Wat aanbetreft de Bomen die men tot mantelinge en windbrekinge plant, hier mede word bij de Plantinge op geen of niet zo veel cieraad gezien, als wel op de nuttigheid; men plant dezelve doorgaans op de buitenkant van de Tuinen, en inzonderheid na de Noord- en West-kanten, als van welke kanten men by ons de meeste koude Winden ontfangt, en men stelt ze doorgaans wat digt, namelyk op 4 à 5 Voeten distantie in de Rey, min of meer, naar maate de Bomen in haar zoort sterker of min sterker uitkroonen, op dat dus de Takken te eer [eerder] aan malkander zouden sluiten, en haare uitwerking doen’.
Bomenlanen
Bomenlanen zijn rijen van bomen die aan weerszijden van een weg of pad met een vaste plantafstand worden aangeplant. De populariteit van deze landschapselementen op KBL nam een toevlucht gedurende de Barok. De bomenlanen straalden welvaart uit, dienden voor de jacht, leverden hout op én hadden een zonwerende functie. Knoop beschreef de linde als meest geschikte soort hiervoor: ‘Op veel plaatzen vind men Linde-bomen […] om zig daar in by de warme Zomer-dagen te vermaken, wordende de schaduwe van deze Boom ook voor de gezondste gehouden; en de vermakelykheid en aangename schaduwe van deze boom’. Een voorbeeld van een lindelaan die waarschijnlijk vernoemd is naar haar zonwerende functie is de parasollaan op landgoed Elswout.
Berceaus
Berceaus zijn groene tunnels die worden aangelegd door aan weerszijden van een pad struiken of bomen te planten. Door reguliere snoeiwerkzaamheden groeien deze struiken of bomen vervolgens uit tot een tunnel. In sommige gevallen ondersteunt latwerk deze vorm. In de Renaissance werd dit landschapselement populair, omdat de elite haar blanke huid tegen de zon wilde beschermen. Naast deze zonwerende functie werden berceaus ook aangelegd voor hun belevingswaarde, als tuinafscheiding en soms voor fruitproductie.
Hovenier Jan van der Groen (?-1671) beschreef in Den Nederlandtsen Hovenier (1669) hoe men een mooie berceau aan kon leggen, die tevens bescherming bood tegen zomerse zonnestralen: ‘Gevende dit alles, behalven een aengenaem gezicht, oock bequame en vermakelijcke Schuil-plaetsen en Wandelingen, daer men van de Somerse Sonne-stralen bevrijt kan zijn’.
Toepassing in winkelstraten
Voor de acht genoemde landschapselementen heb ik onderzocht hoe deze ingepast kunnen worden ten behoeve van het microklimaat in hedendaagse stadsstraten. Een voorbeeld is een aangepaste berceau, waarin ook verlichting is geïntegreerd (figuur 2). De bladverliezende helft van de berceau biedt schaduw in de zomer en laat de zon toe in de winter, terwijl de bladhoudende helft van de berceau voorkomt dat onaangename, koude winterwinden zich kunnen versnellen langs de gevels.
Wilt u meer lezen over dit onderzoek? De volledige (Engelstalige) thesis vindt u hier.