KBL en Water: vloeibare verstandhouding

Nederland en water, het is onlosmakelijk verbonden met elkaar. Water vormde het landschap en bepaalt de zo herkenbare contouren. En Nederlanders zijn altijd bezig geweest met het bedwingen van dit element; met boten en schepen, met dijken en weringen, met kunstmatig aangelegde waterwegen en irrigatiemethoden. Al eeuwenlang zetten we het water naar onze hand.

Water was ook bepalend voor de ligging van nederzettingen. Dichtbij genoeg om ervan te kunnen profiteren, maar op voldoende afstand om veilig te zijn. Het liefst bouwde men op een flank van een reliëf, in de luwte van de  bomen en nabij een rivier. Men moest roeien met de riemen die men had, en dus waren natuurlijke elementen als hoogte en water middelen die konden worden ingezet ter verdediging. Middeleeuwse kastelen lagen dus vaak verhoogd, en hielden gespuis op afstand met een slotgracht met ophaalbrug. Later was het voor de Stichtse ridderhofsteden zelfs een vereiste dat men een slotgracht had. Kloosters en rijke boeren (eigenerfden) hadden water nodig om hun agrarische activiteiten en moesten goed bereikbaar zijn. Deze locaties evolueerden later naar buitenplaatsen en landgoederen.

Landgoederen moesten zichzelf bedruipen, en daarvoor waren land- en bosbouw en veeteelt van vitaal belang. Molens waren instrumenten bij uitstek die bijdroegen aan de economische gezondheid van landgoederen en buitenplaatsen. Maar ook visserij was een interessant handelsmiddel. Visvijvers en grachten waren mooie kraamkamers voor vis, en droegen zo bij aan de visstand in grotere gebieden. Alles bij elkaar bood het de bewoners een ruime keuze uit de schijf van vijf. Water was dus van levensbelang. Men ontwikkelde manieren om drassige gronden te ontwateren en te bewerken, en legde hakbossen aan op de droge gronden. A.C.W. Staring is daar een mooi voorbeeld van; hij nam voor de regio rondom zijn huis De Wildenborch bij Vorden, de rol op zich om de gronden efficiënt te maken zodat ze op grote schaal benut konden worden.

De nieuwere buitenplaatsen, die vanaf de 17e eeuw werden gebouwd, waren het gevolg van toegenomen welstand van diens stichters. Deze recreatiewoningen avant-la-lettre boden een gezonde escape aan de vaak vieze omstandigheden in de steden. Met name de zomers waren een crime in de overbevolkte stad; riolering was immers nog niet in zwang, en afvalbakken evenmin. Men ontdekte de romantiek van het landelijke buitenleven, maar de idylle moest zich natuurlijk wel op een acceptabele reisafstand bevinden. In feite is er dus door de eeuwen heen niet zoveel veranderd. Met volledig hebben en houwen in een koets, dat was geen optie. De onverharde wegen waren stoffig en bovendien gevaarlijk, en daarom was het vele malen aangenamer om per trekschuit te reizen. De laadruimte kon ook gemakkelijk de hele barang aan bagage herbergen, want meubelen en personeel: alles ging mee. De rivieren zoals de Vecht en de Amstel waren dus uitgelezen locaties om optrekjes neer te zetten.

Met de komst van het spoor, werden ook de Utrechtse heuvelrug en Veluwezoom ontsloten, en breidde de bouw van buitens zich rap uit. Deze heuvelachtige omgeving boden ook een andere voordelen, namelijk de aanwezigheid van een zoetwaterbel die nog stamde uit de ijstijd, en een natuurlijk verval. Uiteraard werden deze elementen functioneel uitgenut; het uiterst pure water dat opborrelde uit de in de 17e eeuw gegraven sprengenbeken op de Veluwezoom, was bijvoorbeeld ideaal voor de papierindustrie.

https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=11553329
Bedriegertjes bij Kasteel Rosendael

Maar het water had ook een esthetische waarde. In de Franse tuinen waren fonteinen echte must-haves. Deze trend vatte ook post in ons land, en de Veluwezoom was weer met stip geschikt om prachtige geornamenteerde tuinen te creëren. Cascades, siervijvers en bedriegertjes – de kleine fonteintjes die onverwachts uit de grond opkomen – waren bijzonder geliefd. Willem III gaf voor Het Loo de opdracht om een schitterende tuin aan te leggen. De fonteinen, gevoed door de het frisse water uit de Veluwerug, hadden een ongekende stuwkracht. Zo spoot de Koningsfontein wel 14 meter hoog; daar konden de fonteinen van Versailles niet aan tippen. Daarbij kwam het water voor Versailles van ver en was erg vies, en waar de fonteinen een lust voor het oog waren, was dit voor de neus een ander verhaal.

Water is altijd in beweging, en deze dynamiek is terug te zien in de rol die het water had – en heeft – bij buitenplaatsen en landgoederen. De eerdergenoemde waterwerken behoefden enorm veel onderhoud. De leidingen waren aan lekkages onderhevig en dit was vaak een gebed zonder eind. De komst van de landschappelijke Engelse tuin verlichtte deze druk dan ook aanzienlijk. De keurig gearrangeerde heggen, siervijvers en perken maakten plaats voor gazons en grote vijvers, en met de gewonnen grond werd reliëf aangebracht in het landschap. Watermanagement staat nog immer bovenaan de lijst voor wat betreft het onderhoud en behoud van buitenplaatsen en landgoederen. Nog steeds is het water beeldbepalend en functioneel, en zelfs met de kennis van nu, is het nog steeds uitdagend om het water naar onze hand te zetten.      

Scroll naar boven