In het verhaal over de opkomst van buitenplaatsen mag de rol van het kerkelijk grondbezit in Holland niet over het hoofd worden gezien. Behalve stedelijke kloosters waren er kloostercomplexen op het platteland, zoals Delft (Sion genaamd), Loosduinen, Rijnsburg en Leeuwenhorst. De laatste twee werden door adellijke nonnen bewoond; Rijnsburg had banden met de graven van Holland.
De kloosters bezaten veel grond. De erfenissen van landerijen en grond, die adellijke slotzusters inbrachten, zodat ze toevielen aan kerken, werden door gelovigen in de middeleeuwen aangevuld met land en huizen. In ruil daarvoor ontvingen zij eeuwige rust. Zo bouwden de wereldlijke kerk en de reguliere kloosterordes een omvangrijk grondbezit op waarvan de domkapittels en kloosters tot het begin van de Tachtigjarige Oorlog voortbestonden. Bovendien bezaten de kloosters gebieden die zij vroeger door eigen landontginning en droogleggen hadden gewonnen. In Zuid-Holland spelen kloosters in de geschiedenis van meerdere (adellijke) kastelen en de hieruit voortgekomen buitenplaatsen een rol, bijvoorbeeld Huis ter Leede, Warmond en Duivenvoorde.
Klooster-buitenplaats Sion
Illustratief is het verhaal van de Abdij Sion tussen Delft en Rijswijk, destijds een omvangrijk kanunnikenklooster dat de leefregel van Augustinus volgde en was afgesplitst van het Delftse Hieronymusklooster. Door de herwonnen spiritualiteit sloten andere kloosters zich bij Sion aan. Uiteindelijk kreeg het de functie van hoofdklooster.
Eind januari 1544 werd het klooster moedwillig in brand gestoken, vermoedelijk door een van de kloosterlingen. De schade was groot, maar de orde besloot tot herbouw. Dertig jaar laten maakte de Tachtigjarige Oorlog een definitief einde aan dit aanzienlijke klooster.
Bekend is dat het rond 1561 ruim 185 ha land bezat. Om aan het oprukkende oorlogsgeweld te ontkomen, vluchtten de laatste zeventien kloosterlingen naar Delft, en vervolgens naar Den Haag, om in Amsterdam te eindigen. Daar stierf de laatste prior aan de pest, en zo kwam er in ons land een definitief einde aan deze kloosterorde.
Vlak voor de komst van de Spanjaarden liet de stad Delft het kloostercomplex grotendeels slopen. Toen de Staten van Holland besloten om het kerkelijk grondbezit in het gewest te onteigenen, verpachtte het Delftse stadsbestuur de kloostergronden, om vervolgens kort daarop het besluit te nemen tot openbare verkoop. Dit was het moment waarop de abdijgronden in particuliere handen kwam. Sion groeide uit tot een van de fraaiste buitenplaatsen van Rijswijk tijdens de 18de eeuw, en bleef met slechts een korte onderbreking lang in het bezit van de van oorsprong Rotterdamse familie Van Hogendorp. Na de verkoop in 1800 ging tuinbouw de boventoon voeren, waarna het gebied uiteindelijk door de uitdijende stad werd opgeslokt. Dit proces speelde zich in en buiten Holland op meer plekken af.
Bij onderzoek naar oude buitenplaatsen kan het zinvol zijn ook te bekijken of terreinen voor de algehele onteigening van het kerkelijk grondbezit hebben toebehoord aan een kerk of klooster. Samen met inzicht in grootgrondbezit en gewestelijke grondpolitiek vormt kerkelijk grondbezit een belangrijke sleutel voor een beter begrip van de opkomst en het verdwijnen van kastelen, landgoederen en de latere buitenplaatsen.
Bron: Haagse en Leidse buitenplaatsen. Over landelijke genoegens van adel en burgerij, Rene W. Chr. Dessing, Kantoor Verschoor, 2016