‘In een paradijs herschapen, waar iedere voetstap door verscheidenheid van schoon gekenmerkt wordt… ’. Zo lyrisch schreef historicus Isaac Anne Nijhoff in 1820 over Biljoen en Beekhuizen nabij Arnhem. Met zijn publicatie ‘Geldersch Arkadia’ over de vele landgoederen en buitenplaatsen in Gelderland vestigde hij de aandacht op dit bijzondere gebied. Bijzonder door de voor Nederland ongebruikelijke hoogteverschillen en het helder stromend water. Daar werd bij de aanleg van de buitenplaatsen geraffineerd gebruik van gemaakt.
Juist in de negentiende eeuw werden parken in landschapsstijl aangelegd, met verre uitzichten, hellingen en watervallen. Toen Nijhoff zijn Geldersch Arkadia schreef, waren er langs de zuidelijke rand van de Veluwezoom zestig luxe (zomer)verblijven gecreëerd; kastelen en landhuizen met bijgebouwen, omgeven door tuin- of parkaanleg. Daar kwamen veel belangstellenden op af. Al in de zeventiende eeuw waren buitenplaatsen ontstaan op de plaats van geconfisqueerde kloostergoederen. Welgestelde Arnhemmers creëerden hier hun buitens. Regentenfamilies legden Zypendaal en Rhederoord aan. Sonsbeek werd door een stelselmatig aankoopbeleid steeds groter. Er was dus geld om deftige zomerhuizen te bouwen met koetshuizen, oranjerieën en tuinmanswoningen. Door de woeste gronden te ontginnen en uitgestrekte bossen aan te leggen ontstond het landschap van Gelders Arcadië.
‘Schoonste provincie van geheel Noord-Nederland’
In 1845 bracht de opening van de Rhijnspoorweg tussen Amsterdam en Arnhem de reistijd naar de Veluwezoom in één klap terug van anderhalve dag tot een paar uur. Arnhemse kunstenaars die geregeld exposeerden in Amsterdam en Den Haag hadden hun publiek al gewezen op het fraaie landschap rond de Gelderse hoofdstad. De Veluwezoom, vanouds het domein van de Gelderse adel, werd in hoog tempo herschapen in één langgerekt landschapspark. Letterkundige Abraham Jacob van der Aa beschreef in 1857 Gelderland als ‘de schoonste provincie van geheel Noord-Nederland’. Hij was bekend om zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden. Volgens hem spanden de Veluwezoom en in het bijzonder Oosterbeek de kroon. Oosterbeek, dat in de ogen van inwoners uit het westen een on-Nederlandse aanblik bood, was als vestigingsplaats inderdaad favoriet. ‘Sedert dertig jaren heeft de schone ligging talloze vreemdelingen herwaarts gelokt, boerenwoningen en stulpen der dagloners hebben grotendeels voor nette herenhuizen plaatsgemaakt; op de toppen der heuvels zijn talrijke prachtige landhuizen en villa’s verrezen.’
Populair bij landadel, bankiers en kunstenaars
Inderdaad, wie aan het eind van de negentiende eeuw van Wageningen naar Zutphen reisde, passeerde ruim honderd landgoederen en buitenplaatsen. Die varieerden van door uitgestrekte bossen omgeven landhuizen tot luxueuze villa’s die gebouwd waren op zorgvuldig gekozen uitzichtpunten. De eigenaren vormden een bont gezelschap van Gelderse landadel, Arnhemse regenten, Amsterdamse bankiers, rentenierende plantagehouders uit Indië, gepensioneerde topambtenaren, hoogleraren en advocaten. Ook steeds meer schrijvende kunstenaars vonden hun weg naar de Veluwezoom. De grote schrijver, uitgever en politicus Jacob van Lennep overleed in 1868 in Oosterbeek.