Door Alette Fleischer
november 2018
Eeuwige oogst: vruchtenfestoenen en bloemenguirlandes in 17e -eeuwse architectuur
Een aantal Gouden-Eeuwse gevels van stadspaleizen (denk aan het Mauritshuis Den Haag) en buitenplaatsen (het verdwenen Vredenburg in de Beemster) is versierd met fruit en flora festoenen, gehouwen uit beige/wit natuursteen. Architecten Pieter Post (1608-1669) en vooral zijn leermeester Jacob van Campen (1596-1657) waren erg geporteerd van elegante guirlandes, meestal te vinden boven de ramen van de eerste etage en boven de hoofdingang. Exotische maar ook inheemse bloemen, vruchten en groenten verschenen, verstild in marmer of kalksteen, in de Hollands Classicistische architectuur.
Terwijl de buitengevels vaak niet overmatig versierd werden, was juist inpandig veelsoortig stuc-, snij- en schilderwerk van zeer gevarieerde vegetatie te vinden. Dit type verfraaiing krijgt over het algemeen weinig aandacht van kunst- en architectuurhistorici. Wellicht omdat het niet altijd even duidelijk is wà t er is afgebeeld, of het hangt te onhandig (te ver, te hoog), of er zijn eeuwen vervuiling of verflagen overheen gelegd. Festoenen en guirlandes, kortom, worden wel gezien, soms kort genoemd, maar niet echt bekeken en beschreven.
Echter, er is één gebouw waar natuurstenen festoenen juist heel goed te zien zijn, zowel binnenin het gebouw als aan de façade. Het gaat om het Stadhuis op de Dam van Amsterdam, nu bekend als Koninklijk Paleis Amsterdam, ontworpen door Jacob van Campen en gebouwd in 1648, het jaar van de Vrede van Munster. De guirlandes zijn zeer gedetailleerd en rijk en bovenal enorm uitbundig. Binnen gehouwen in kostbaar Carrara-marmer en buiten van zandsteen. De ontwerptekeningen zijn gemaakt door Jacob van Campen en in het atelier van Artus Quellinus (1609-1668) in steen gehouwen. Naast de grote beeldhouwwerken zijn ook de festoenen bedoeld om gezien te worden door alle bezoekers aan het stadhuis. Ze spelen namelijk een belangrijke rol bij de iconografie van het gebouw. Hier laat de beeldhouwkunst zien dat Amsterdam het centrum van de wereld is, de machtige handelsstad, die zichzelf als een nieuw Rome en een nieuw Jerusalem propageert.
Op oogniveau en zelfs op enige afstand, is de gebeeldhouwde vegetatie goed te bewonderen. De levende natuur is zeer nauwgezet gevolgd. Wat zien we? Druiven, hop, tulpen, hyacinten, narcissen, maiskolven, graan, pastinaken, kalebassen, eikenbladeren, laurier, ananas, sinaasappels en andere citrusvruchten, bieten, rozen, granaatappels, papaverbollen, vijgen, knoflook, kweeperen, meloen, oranjebloesem, kropsla, zonnebloemen en nog veel meer. In de grotere festoenen in de burgerzaal van het stadhuis zijn bovendien een aantal dieren te vinden: apen, eekhoorns en papegaaien.
Deze prachtige marmeren slinger-sculpturen zijn niet louter ter verfraaiing van de publieke ruimten van het stadhuis aangebracht. De verzameling inheemse en exotische vegetatie onderstreept de positie van Amsterdam als centrum van de wereld. Via de scheepsroutes naar de Oost en de West werden uitheemse zaden, bollen, wortels, soms zelfs hele struiken en bomen naar de Republiek vervoerd. De zeeschepen namen ook apen en papegaaien mee van verre.
Dezelfde regenten die de stad bestuurden, verzamelden voor hun stadse huizen en buitenplaatsen levend en gedroogd plantenmateriaal, daarbij gebruikmakend van hun VOC en WIC netwerken. Twee belangrijke burgemeesters uit de bouwperiode van het Stadhuis, Cornelis de Graeff (1559-1664) en Joan Huydecoper (1599-1661) bezaten naast een huis in de stad ook een buitenplaats: De Graeff had zijn Soestdijk en Huydecoper bezat Goudestein. In hun tuinen, maar ook in publieke tuinen zoals de Hortus van Leiden en die van Amsterdam, trachtten vermogende heren en dames deze uitheemse planten tot wasdom te brengen, voor eigen plezier maar ook om te tonen aan anderen.
Om kenbaarheid te geven aan het bestaan, de eigenschappen en de verzorging van nieuwe planten publiceerden (amateur) botanici boeken met omschrijvingen en afbeeldingen. Variërend van koopman/botanicus Jacob Breyne’s boek Exoticarum aliarumque minus cognitarum plantarum centuria prima… (1674–1678) met daarin beschrijvingen van exotische planten uit Hollandse tuinen, tot prinselijke tuinman Jan van der Groen’s Den Nederlandtsen Hovenier (1670). Afbeeldingen van fraaie bloemen, planten en nutsgewassen circuleerden in de bibliotheken van Hollands welvarende burgers.
Het pronken met botanische collecties én kennis hierover zette zich ook voort in steen; in marmer gehouwen in het grootste burgerpaleis van Europa: het stadhuis van Amsterdam. In alle seizoenen en onder alle weersomstandigheden zijn de in- en uitheemse bloemen, groenten en vruchten te bewonderen. En zelfs zo goed verbeeld, dat iemand vandaag de dag, gewapend met een beetje plantenkennis, nog altijd de diverse planten kan herkennen en benoemen. Ga het vooral met eigen ogen bekijken.
Dr. Alette Fleischer is kunsthistoricus en gepromoveerd als wetenschapshistoricus. Haar belangstelling omvat de schilderkunst, architectuur en tuinkunst van de Gouden Eeuw en Engelse landschapstuinen.
De foto’s zijn gemaakt door de auteur, met dank aan de Stichting Koninklijk Paleis Amsterdam