Door Margreet Wesseling
‘Ik heb een tuin gekocht’, schrijft Herman Boerhaave in 1724 enthousiast aan zijn goede vriend William Sherard in Londen. ‘Er moet daar van alles gebeuren …’ en ‘er is een landhuis bij met twintig kamers.’ Deze hofstad of hofstede Oud-Poelgeest ligt op loopafstand van de Leidse universiteit en Boerhaave wil er ‘alle bomen en heesters die onze lucht en bodem kunnen verdragen’ gaan verzamelen (afb. 1).
Op zoek naar ruimte en rust
Herman Boerhaave (1668-1738) was een bekende arts, geliefd hoogleraar medicijnen, botanie en chemie, en daarnaast directeur van de Hortus, de botanische tuin achter het Leidse academiegebouw. Vrijwel meteen na zijn benoeming in 1709 klaagde hij dat er in de Hortus geen ruimte was om bomen te planten, maar de Curatoren vonden een uitbreiding te duur.
In 1722 was Boerhaave ernstig ziek geweest. Hij had zijn dokterspraktijk al neergelegd, maar de patiënten bleven aan zijn deur kloppen. Daarom ging hij op zoek naar een rustige plek buiten de stad. Samen met zijn vrouw, Maria Drolenvaux, kocht hij Oud-Poelgeest, een verwaarloosde buitenplaats met een tuin die, aldus Boerhaave, 24 keer groter was dan de Hortus. Het landgoed besloeg bijna acht hectare, was omringd door grachten en had een directe verbinding met de Haarlemmertrekvaart (afb. 2). Het gezin bleef in Leiden wonen, in de dienstwoning naast de Hortus, waar een kleine privétuin bij hoorde. Maar in de zomer en de weekeinden reden Herman en Maria met hun dochter Johanna naar het buiten. Er werden muziekavonden gehouden en Boerhaave kon zich uitleven in de tuin.
Hoe richtte Boerhaave zijn tuin in?
Niemand weet hoe zijn tuin eruitzag, maar het is mogelijk een reconstructie te maken aan de hand van de zogenoemde zaaiboeken. Van een hortusdirecteur werd namelijk verwacht dat hij zaairegisters bijhield. Uit de tijd van Boerhaave zijn drie dikke delen bewaard gebleven: zijn Index Seminum Satorum over de periode 1712-1727. Hij noteerde welke geslachten en soorten werden gezaaid en wie de zaden had gezonden. Ieder zakje kreeg een nummer in de kantlijn dat overeenkwam met een plaats in de Hortus. Meestal werd de datum vermeld, maar niet altijd.
Op 5 april 1725 schrijft Boerhaave bijna feestelijk, over de volle breedte van de pagina, dat hij zaden aan de aarde heeft toevertrouwd, zowel in de tuin van de academie als op zijn landgoed, op beide plaatsen met dezelfde nummers aangeduid (afb. 3). Een groot deel van de tuin van Oud-Poelgeest bestond dus uit genummerde, rechthoekige plantbedden, net als in de Hortus in die tijd (afb. 4). Later vertelde hij aan een collega dat hij zijn bomen in rijen had geordend, en dat betekent langs rechte wandelpaden.
4. Plattegrond van de Leidse Hortus botanicus door N. Cruquius [1718]. Uit: Boerhaave, Index alter plantarum, 1720.
De eerste ca. 1100 nummers in het zaairegister van deze dag zijn kruidachtige planten. Boerhaave begon met boterbloemen en ranonkels, daarna volgden 30 soorten schermbloemen, pagina’s vol composieten, lipbloemigen en nog veel meer. Het lijkt erop dat hij honderden zakjes met zaden op een rij heeft gelegd. Ruim 370 geslachten werden namelijk precies in de volgorde van zijn Index alter gezaaid, de catalogus van de Hortus die hij in 1720 had gepubliceerd.
De zaden kwamen van twaalf verschillende schenkers, zijn botanische vrienden, vaak hortusdirecteuren, uit Engeland, Frankrijk, Duitsland, Italië en Oostenrijk. Enkele soorten waren afkomstig uit de Leidse academietuin of uit zijn privétuintje dat hij kennelijk ook gebruikte om planten te kweken en zaad te winnen.
Boerhaave zaaide door tot en met nummer 1222, het lijkt bijna niet mogelijk, zo veel zaden op één dag. Hij zal een tuinman en een knecht in dienst hebben gehad, maar dan nog was het een enorme uitdaging om alle zaden op de juiste plek in de grond te stoppen.
Zwangere aarde
Een aparte groep zaden werd ‘aan zwangere aarde toevertrouwd’ (afb. 5). Met zwangere aarde bedoelde Boerhaave: grond vermengd met paardenmest. De mest zorgde ervoor dat de grond wekenlang warm bleef. In deze serie vinden we veel eetbare planten: tomaten, kalebassen en meloenen, diverse soorten pepertjes en aubergine met witte, gele of paarse vruchten (afb.6).
Een rij van 46 soorten basilicum (Ocymum) neemt veel ruimte in. Giuseppe Monti, directeur van de hortus in Bologna, en Johann Beringer, de eerste directeur van de botanische tuin in Würtzburg, waren erg gul geweest. Boerhaave zaaide basilicum met gevlekt blad, gekruld, gezaagd of met bobbeltjes, met witte of met paarse bloemen, met de geur van anijs, citroen of venkel (afb. 7). Minstens 25 varianten stonden nog niet in de Index alter, dus hij zal blij zijn geweest met zoveel nieuwe soorten.
7. Basilicum. Uit: Hortus Eystettensis, deel 2, 1620.
Al deze ‘moestuinzaden’ werden al begin april gezaaid; we mogen concluderen dat er een rijtje lage broeibakken op zijn landgoed aanwezig was. Vermoedelijk in de noordelijke hoek, waar zij ieder straaltje zon konden opvangen. Daar kweekte hij ook zijn geneeskrachtige kruiden.
Bomen verzamelen
Crescent arbores, crescent amores. Vrij vertaald: samen met de bomen zullen onze liefdes groeien. Boerhaave schreef het vaak aan Sherard, of hij ondertekende met: ‘Gedenk mijn bomentuin.’ Bomen verzamelen werd zijn passie. Zijn botanische vrienden kregen brieven met verzoeken om vruchten en zaden van bomen uit hun omgeving. Als de jonge zaailingen omkwamen door een strenge winter stuurde hij zijn correspondenten opnieuw lange lijsten met de gewenste soorten. Hij kon goed bedelen: ‘U alleen kunt mij helpen’, schreef hij dan bijvoorbeeld. Boerhaave deed ook veel terug. Hij zond zeldzame zaden uit de Hortus maar maakte ook lange tochten te paard in de omgeving van Leiden om zaden ‘uit het vrije veld’ te verzamelen voor zijn collega’s.
Zaden uit Noord-Amerika
William Sherard was tien jaar ouder dan Boerhaave, hij was jurist en Brits consul in Smyrna (nu Izmir) van 1703 tot 1716. Boerhaave zond hem in 1709 een eerste verzoek om zaden. Zij raakten goed bevriend. Wanneer Sherard kwam logeren op Oud-Poelgeest, gingen zij samen met de boot naar de duinen bij Katwijk om nieuwe soorten te verzamelen. Sherard had connecties met de apothekerstuin in Chelsea en deelde de zaden die hij uit de Britse koloniën ontving met Boerhaave.
Het is nog steeds 5 april 1725 als Boerhaave rond de 200 soorten uit Carolina op zijn landgoed zaait. Hij zal vooral blij zijn geweest met alle bomen en heesters, zoals acacia, linde, de moerasboom Water tupelo (afb.8), verschillende fluweelbomen, ceders en walnoten. Een kornoelje met mooie witte bloemen ontving hij onder de naam Dogwood. Extra spannend waren diverse bessen zonder naam, wat zou daaruit groeien?
8. Water tupelo. Uit: Catesby, The Natural History of Carolina, 1771.
De jonge arts Cromwell Mortimer die in 1724 bij Boerhaave was gepromoveerd, stuurde ook nog okkernoten en zaden van taxus, verschillende ceders, een Amerikaanse eik en de amberboom. William Beeston, een arts met een grote privétuin in Ipswich, zond onder meer de Sweet Bay magnolia, een hazelaar en ‘de andere Tupelo’. Boerhaave zal het wel begrepen hebben.
Bomen uit Oostenrijk
Jean Baptiste Bassand was in 1705 al een gepromoveerd arts maar wilde toch nog bij Boerhaave colleges geneeskunde volgen. Later werd hij hofarts in Wenen en bij ingewikkelde ziektes van prinsen en prinsessen vroeg hij graag raad aan zijn oude leermeester. Boerhaave gaf altijd uitvoerig antwoord en stuurde veel medicijnen. In 1724 bedacht hij dat Bassand wellicht vruchten en jonge boompjes in de Oostenrijkse bergen kon verzamelen. Zo werd Bassand ook botanicus. Boerhaave hoefde maar te vragen om ‘rijpe zaden van een cipres met brede takken’, of Bassand ging op zoek. Alleen al in 1725 stuurde hij ruim 450 soorten naar Leiden. Dat tientallen zaden geen naam hadden, was voor Boerhaave geen bezwaar.
In augustus 1725 ontving hij een bijzondere verzameling bomen en heesters van Bassand: kersenbomen, dwergkersen (afb. 9), een dwergmispel, kamperfoelie, een blazenstruik en een vossenbes. Boerhaave zaaide ze op een beschutte plaats (afb. 10).
9. Dwergkers. Uit: Clusius, Rariorum aliquot stirpium, 1583.
Na 1727 zijn er geen gegevens meer bekend over het zaaien, maar uit de correspondentie blijkt dat Bassand ieder jaar veel zaden zond. Boerhaave kon hem niet genoeg bedanken. Als hij door zijn boomgaard liep, leek het alsof hij met Bassand sprak. Hij hing bordjes aan de bomen met zijn naam, zodat alle bezoekers konden zien waar die bijzondere bomen vandaan kwamen. De dwergkersen deden het goed in Oud-Poelgeest. In 1735 schreef Boerhaave: ‘Hier prijkt een lariks uit Tyrol, een edele pijnboom met grote kegels, en een woud vol dwergkers.’
Een droevige alpenroos
Met een laag blijvende rododendron uit de bergen ging het niet zo goed (afb. 11). Boerhaave schreef aan Bassand: ‘Ik weet niet wat voor droevigs de alpenroos heeft.’ Hij had hem nota bene op een heuveltje gezet, omringd door andere Oostenrijkse planten, waar hij ‘opgewekt de dag leek door te brengen’. Eén keer had hij gebloeid, wat een vreugde had dat gegeven! Daarna was hij doodgegaan, dus Boerhaave vroeg om nieuwe stekjes.
Eiken en wilgen
Boerhaave vond eiken de edelste onder de bomen. Hij zocht vooral verschillende soorten moseiken, steeneiken en kurkeiken, overal vandaan (afb.12). Lang heeft hij moeten wachten op de Italiaanse soorten. Pier Antonio Micheli, van de hortus in Florence, was nooit snel met verzenden. Hij mopperde dat het heus niet zo gemakkelijk was om al die verschillende soorten te verzamelen, ze groeiden namelijk niet allemaal in de buurt. Toen er eindelijk een kistje met eikels in Leiden aankwam, bleken ze te zijn opgegeten door insecten. Boerhaave schreef meteen een brief voor een nieuwe zending, hij stuurde zelfs goudstukken om bij te dragen aan de kosten. De goudstukken raakten zoek. Boerhaave zond nog zeldzame zaden uit Ceylon naar Florence. Het is helaas niet bekend hoeveel Italiaanse eiken in Oud-Poelgeest zijn terecht gekomen.
12. Steeneik. Uit: Clusius, Rariorum aliquot stirpium, 1583.
Ook wilgen had Boerhaave nooit genoeg. Meteen in 1724 vroeg hij aan Sherard om elf verschillende soorten. Hij kreeg twee manden met bomen en hij kuste de brief van Sherard, zo blij was hij. Maar het zat niet altijd mee. Isaac Rand, van de apothekerstuin in Chelsea, had alle wilgen uit zijn tuin beloofd, maar stuurde die niet. Boerhaave moest er meerdere malen naar vragen. Toen er eindelijk een bosje stekken werd bezorgd, zaten er geen namen bij. Zo verzamelde Boerhaave meer dan dertig soorten uit Engeland, Frankrijk en Oostenrijk.
Tulpenboom
Hoeveel van al die honderden zaden opkwamen en hoeveel jonge boompjes de strenge winters hebben doorstaan zullen we nooit weten. Slechts één boom van Boerhaave staat nu nog in Oud-Poelgeest: de tulpenboom, Liriodendron tulipifera (afb. 13). Hij had de soort al in 1716 met succes gekweekt in de Hortus. Daar staat nu nog een prachtig exemplaar. Het ligt voor de hand dat hij er ook een heeft meegenomen naar zijn landgoed. Na zijn overlijden werd de boom goed verzorgd maar jaren later is hij toch een keer omgewaaid. Uit de stobbe groeiden nieuwe loten. In de loop der eeuwen is dat een paar keer gebeurd. Nu staan er drie dunne, hoge stammen te reiken naar het licht. Een jonge ent die in 2022 op het grasveld achter het kasteel werd geplant is onlangs door vandalen omvergetrokken (afb. 14). Binnenkort komt daar een nieuw boompje.
13. Tulpenboom. Uit: Ehret & Trew, Plantae Selectae, deel 1, 1750.
14. De jonge ent in 2024. Foto MW.
Het woud van Boerhaave
Wat we wel weten is dat de bescheiden Boerhaave aan het einde van zijn leven behoorlijk kon opscheppen over zijn bomentuin. Aan zijn contact in Florence schreef hij: ‘Hier groeien Amerikaanse bomen welig in de open lucht, […] zelfs bomen uit Bengalen.’ En: ‘Nergens ter wereld zijn zoveel verschillende soorten bij elkaar te zien als in mijn eigen woud.’ In dezelfde brief vroeg hij wel om rijpe zaden van goede bomen, want hij ging door met verzamelen tot aan zijn dood.
Bijschriften
Afb. 1
Gezicht op de achterzijde van Oud-Poelgeest (Arentsteyn is een oude naam).
J. Lamsvelt, 1712.
Afb. 2
Het landgoed Poelgeest met rechts de Haarlemmertrekvaart.
Hoogheemraadschap Rijnland A-4299, 1687.
Afb. 3
Zaaiboek deel 3, folio 58V. Een kopje van vijf regels over het zaaien in ‘villa mea’ (mijn landgoed) op 5 april 1725.
Universiteitsbibliotheek Leiden, Bijzondere collecties, signatuur BPL 3654.
Afb. 4
Plattegrond van de Leidse Hortus botanicus.
Uit: H. Boerhaave, Index alter plantarum [etc.], 1720, door Nicolaas Cruquius [1718].
Afb. 5
Zaaiboek deel 3, folio 95V, detail.
Universiteitsbibliotheek Leiden, Bijzondere collecties, signatuur BPL 3654.
Afb. 6
Een aubergineplant met witte bloemen en gele vruchten.
Uit: Hortus Eystettensis, deel 3, 1620.
Afb. 7
Basilicum met gevlekt blad en een ‘middelste’ basilicum (er waren ook grote en kleine).
Uit: Hortus Eystettensis, deel 2, 1620.
Afb. 8
Een tak van de Water-tupelo met een meesachtig vogeltje met zwarte kap.
Uit: Mark Catesby, The Natural History of Carolina, Florida [etc.], 1771.
Afb. 9
De dwergkers, Chamaecerasus, met een takje met bessen (kleine kersen).
Uit: Carolus Clusius, Rariorum aliquot stirpium, per Pannoniam, Austriam [etc.], 1583.
Afb. 10
Zaaiboek deel 3, folio102V. Boerhaave zaaide bomen op een beschutte plaats in zuid-west, met zaden, onlangs ontvangen van de heer Bassand.
Universiteitsbibliotheek Leiden, Bijzondere collecties, signatuur BPL 3654.
Afb. 11
De alpenroos, Rhododendron ferrugineum.
Ui: D.L. Oskamp, Artseny-gewassen, deel 3, 1796.
Afb. 12
Een takje van een steeneik, Ilex coccigera, met eikels.
Uit: Carolus Clusius, Rariorum aliquot stirpium, per Pannoniam, Austriam [etc.], 1583.
Afb. 13
Bloem, blad en vrucht van de tulpenboom, Liriodendron tulipifera.
Uit: Georg Ehret & Christoph Trew, Plantae Selectae, deel 1, 1750.
Afb. 14
De jonge ent van de tulpenboom van Boerhaave in 2024.
Foto MW.