door Leon Bok, adviseur funerair erfgoed
Nederland telt nog veel kastelen, maar nog veel meer zijn er verdwenen. Er is heel wat onderzoek gedaan naar kastelen, maar waar de kasteelheren en -vrouwen hun laatste rustplaats vonden is niet altijd meer bekend. Wel vinden we in kerken door heel het land nog grafmonumenten of grafkelders terug die verwijzen naar een nabijgelegen kasteel. Die kasteelheren hadden ook vaak bemoeienis met de bouw van zo’n kerk of later met de aanleg van een begraafplaats.
Kerken als rustplaats
Kasteel Hoensbroek in Limburg werd in de dertiende eeuw gebouwd. De familie Hoen had de locatie, in het ‘broek’ een moerassig gebied, zorgvuldig gekozen. De beken die het moeras voedden omringden het kasteel met water wat veiligheid verschafte. De heren van Hoensbroek lieten niet veel later ten noorden van het kasteel een kapel stichten, waarbij zij zich het recht voorhielden hier ook begraven te worden. Tevens hadden zij het recht om een pastoor te mogen benoemen en hadden zo heel wat in de melk te brokkelen. Van dat alles getuigt in het kerkje nog een grafzerk. Welke telgen van de familie hier allemaal begraven zijn, is niet helemaal duidelijk. De familie Hoensbroek is uiteindelijk gaan behoren tot de Duitse adel.
We zien niet vaak dat er direct bij het kasteel begraven werd, want dat paste niet bij de verdedigende functie. Voor talloze families was een kerk of een klooster de plek die hun status bevestigde en waar kerkgangers hun graven met familiewapens konden aanschouwen. Van verschillende kastelen zijn dan ook in kerken allerlei graven en andere verwijzingen te vinden. Zoals van de familie Van Reede in de kerk van Amerongen waar een graftombe nog herinnert aan Coert van Reede, overleden in 1585. Voor nazaten zijn in die kerk daarnaast talloze rouwborden te vinden.
De voorbeelden van Hoensbroek en Amerongen vinden we door het hele land. Zelfs waar kastelen allang verdwenen zijn, vinden we soms in de kerken nog de tomben, epitafen of wandmonumenten voor deze kasteelbewoners. Niet alle kastelen bleven of waren in handen van particuliere families. Kasteel Loevestein was bijvoorbeeld van groot belang voor de landsverdediging en onderdeel van de Oude Hollandse Waterlinie, zoals ook het Muiderslot. Loevestein is niet alleen bijzonder omdat bij dit kasteel in de achttiende eeuw twee begraafplaatsen in gebruik werden genomen, maar ook omdat er sporen zijn gevonden van een laatmiddeleeuwse begraafplaats ter hoogte van de huidige toegangspoort. Dit wijst erop dat ook rondom het kasteel langere tijd bewoning was. Op het Kerkhofbastion en het Dragonbastion zijn nu nog enkele grafstenen te vinden die herinneren aan het begraven op deze plek. De laatste die hier begraven werd was slotvoogd jonkheer L.C. van Panhuys (1869-1949).
Hernieuwd gebruik
Een voorbeeld van hernieuwd gebruik van een eigen begraafplaats is te vinden bij Kasteel de Haar in Haarzuilens. Hier heeft de familie Van Zuylen van Nyevelt haar eigen grafkapel in een van oorsprong middeleeuwse kapel. Al vanaf de zestiende eeuw werd de kapel gebruikt als begraafplaats voor de familie, maar na verval van het kasteel raakte het lange tijd in onbruik. Met de restauratie van het kasteel werd ook de kapel eind negentiende eeuw herbouwd. Daarbij werd de oude grafkelder hersteld. In 1912 werd Hélin van Zuylen van Nyevelt in de kapel bijgezet in een sarcofaag. Nadat in 1934 nog een sarcofaag was bijgezet in de kapel was er bovengronds geen ruimte meer. In 1955 werd achter het koor, buiten de eigenlijke kapel, een grote crypte gebouwd waarvan het interieur ontworpen werd door de kunstenaar Pieter Wiegersma.
Vooruitstrevende kasteelheer of eigenbelang?
In de achttiende eeuw gingen geluiden op dat het begraven in of nabij de kerken niet gezond zou zijn. De dampen die vrijkwamen zouden schadelijk zijn en het bewijs zag men onder andere in de dames die op zomerse dagen in de kerk flauwvielen. Dat er iets niet pluis was met dat begraven, was wel duidelijk. Een begraafplaats buiten de bebouwde kom zou de oplossing zijn. In 1780 was in de duinen bij Scheveningen de begraafplaats Ter Navolging in gebruik genomen. Dit idee stond Willem René van Tuyll van Serooskerken, heer van Zuilen en Westbroek ook wel aan. Hij bewoonde destijds Slot Zuylen langs de Vecht en had voldoende land om zo’n begraafplaats aan te leggen. Er was enige weerstand, zoals die in de decennia daarna elders ook nog veelvuldig zou voorkomen. Desondanks wist hij in 1782 zijn eigen begraafplaats te realiseren, met een gedeelte voor hemzelf en zijn familie.
In de daaropvolgende jaren veranderde er veel voor kasteelheren. Zeker is dat veel van hun grafmonumenten in kerken zijn vernield bij de omwenteling naar de Bataafse Republiek in 1795. Een edict uit dat jaar van de kersverse republiek was helder: alles wat verwees naar een adellijke titel of andere rijkdom diende uit de kerken verwijderd te worden. Daardoor verloren heel wat families kostbare rouwborden en grafmonumenten. Onder de bezetting van de Fransen, die het begraven binnen de bebouwde kom geheel verboden, kozen sommige kasteelheren eieren voor hun geld. Zo liet de familie Panhuys op het terrein van Kasteel de Haeren in Voerendaal in 1806 een grafkelder aanleggen. De grafkelder bij het kasteel werd begin twintigste eeuw geschonden en buiten gebruik gesteld. Het is niet meer geheel duidelijk wie in de kelder hun laatste rustplaats vonden.
Na het vertrek van de Fransen in 1813 was menig kasteelheer er niet gerust op dat alles weer bij het oude zou komen of blijven. Waarschijnlijk om die reden liet de familie Wesselman, sinds 1781 in het bezit van Kasteel Helmond, in 1817 op hun jachtgrond een grafkelder aanleggen. Die kelder kwam te liggen op een eiland. De kelder, tegenwoordig gelegen in een park, werd voor het laatst gebruikt in 1955 en is nu eigendom van de gemeente.
Tweedeling
Toen in 1829 het verbod op begraven in kerken werd afgekondigd, ontstond een tweedeling in het begraven door kasteelheren. Een klein deel richtte op eigen grond een terrein in waar hun familie ter aarde besteld kon worden. Veel anderen kozen voor de bouw van een grafkelder op het kerkhof van de kerk waar ze ook al eerder begroeven. Of ze lieten een nieuwe toegang vanaf de buitenzijde aanleggen zodat een bestaande grafkelder in gebruik kon blijven. Een kasteelheer die koos voor een eigen begraafplaats bij zijn bezit was Hendrik Ravee, eigenaar van wat resteerde van Kasteel Schonauwen nabij Houten. In 1833 werd hij begraven in een grafkelder op Schonauwen en die ligt er vandaag nog steeds. Het kasteelterrein ligt inmiddels in een nieuwbouwwijk.
De meeste kasteelheren kozen voor een plek op een algemene begraafplaats. Hoe vaak dat gebeurde is onbekend. Sommige initiatieven resulteerden uiteindelijk in een aparte begraafplaats, andere in een algemene begraafplaats met talloze grafkelders. Een voorbeeld van de eerste vinden we in Udenhout. Daar kreeg Théophile Le Mire van Kasteel De Strijdhoef in 1863 toestemming van het gemeentebestuur om de stoffelijke resten van zijn schoonmoeder Maria Susanna Johanna van Dopff en zijn dochtertje Wilhelmina Susanne Alexandrie Melanie op te graven en bij te zetten in het nieuwe familiegraf op de openbare begraafplaats. Uiteindelijk zijn daar twaalf leden van de familie Le Mire begraven. Van een algemene begraafplaats is geen sprake meer. Die werd uiteindelijk nauwelijks gebruikt en alleen een klein deel voor de kasteelbewoners is overgebleven.
Anders ging het bij Kasteel Rosendael. Dit was begin negentiende eeuw in handen van A.L.A. baron Torck. Hij was getrouwd met jonkvrouwe L.C.W. Huyssen van Kattendijke en hun enige dochter huwde in 1854 met een baron Van Pallandt. De meeste kinderen van baron Torck overleden op jonge leeftijd en dat was waarschijnlijk de reden dat rond 1840 op een gedeelte van de kasteelgrond een begraafplaats werd aangelegd. De baron stond ook toe dat de dorpsbewoners van Rozendaal er hun overledenen lieten begraven. Ondertussen werd de begraafplaats verrijkt met enkele opvallende grafkelders voor de familie Huyssen van Kattendijke en ook andere adel vond er hun laatste rustplaats. In 1977 werd de laatste kasteelheer in een van de grafkelders bijgezet en ging de inmiddels behoorlijk uitgebreide begraafplaats over in de handen van de gemeente. De eerste grafkelder ligt praktisch tegen een helling aan gebouwd en herinnert duidelijk aan het nabijgelegen kasteel door de tekst boven de ingang: KASTEEL ROSENDAEL.
Schenkingen uit eigenbelang
Sommige kasteelheren grepen het verlies van een prominente begraaflocatie in of bij een kerk aan om schenkingen te doen aan gemeenten voor de aanleg van een nieuwe begraafplaats. Zo stond in 1829 de (minderjarige) heer Van Amerongen, George Graaf Van Reede van Athlone via zijn voogd een stuk grond af aan de burgerlijke gemeente. Op een prominente plaats op de nieuwe begraafplaats nam de familie een grafkelder in gebruik. Het monument op deze kelder is in 1887 vernieuwd. Na 1878 ging Kasteel Amerongen over op de familie Van Altenburg Bentinck die in 1925 op dezelfde begraafplaats een fraaie graftempel liet bouwen met daaronder een grote kelder. Overigens werden de verschillende dieren die men hield op het kasteel vanaf de negentiende eeuw wel begraven op het kasteelterrein. Van dergelijke dierenbegraafplaatsen zijn meer voorbeelden bekend, zoals bij Kasteel Doorn en Kasteel ’t Loo.
Dit is het eerste artikel in een serie van drie over begraven op KBL. Het volgende artikel van Leon Bok verschijnt in de sKBL-nieuwsbrief van november 2023.