‘De buitenplaats als plek van macht, ongelijkheid, afgunst, kunstzin of van allemaal tegelijk

Op dinsdag 26 november 2019 hield prof.dr. Hanneke Ronnes, bijzonder hoogleraar historische buitenplaatsen en landgoederen aan de Rijksuniversiteit Groningen, haar oratie. Een korte impressie hiervan kunt u hier lezen. 

‘De buitenplaats als plek van macht, ongelijkheid, afgunst, kunstzin of van allemaal tegelijk.’

In haar oratie pleitte prof. dr. Hanneke Ronnes, bijzonder hoogleraar Historische Buitenplaatsen en Landgoederen aan de Rijksuniversiteit Groningen, onlangs voor meer onderzoek naar de betekenis van buitenplaatsen voor eigenaren, personeel, bezoekers en voorbijgangers.

Ondanks de grote hoeveelheid en alomtegenwoordigheid van buitenplaatsen in ons landschap hebben het kasteel en de buitenplaats nauwelijks een plek in ons nationaal geheugen, betoogde prof. Ronnes. Hoe valt de betrekkelijke verwaarlozing van dit type erfgoed binnen ons nationale narratief te verklaren, vroeg zij zich af, en wat zijn de gevolgen?

De bouw van veel buitenplaatsen, groot en klein, in een betrekkelijk korte tijd zorgde voor een ingrijpende verandering van het Nederlandse landschap. Deze nieuwe ‘plaatsen van vermaak’ van de stedelijke burgerij lagen merendeels dichtbij de stad en trokken veel wandelaars en bezoekers. Na 1800 zette de teloorgang van de buitenplaatsen echter snel in en werden ongekend veel buitens gesloopt.

Veel Europese landen stelden in de 19de eeuw een nationale, historische canon op en lieten die in de middeleeuwen beginnen. Kastelen en hun opvolgers, de buitenplaatsen, vormden een aansprekend symbool van die periode en kregen een plek in de canon. In Nederland ging daarentegen de aandacht vooral uit naar de Bataven en naar de opstand tegen de Spanjaarden. Op het moment dat de Nederlandse historische canon werd geformuleerd, was de buitenplaats als cultuurverschijnsel al over zijn hoogtepunt heen. In de 19de eeuw kantelde het beeld van de buitenplaats als modern fenomeen naar een ouderwets, oud, zelfs reactionair historisch relict. Toen alle buitenplaatsen dichtbij de steden verdwenen waren, vormden zij bovendien niet langer het verlengde van de stad. Zij waren veel eerder een tegenpool van de stad. De stad was modern; buitenplaatsen daarentegen golden als symbolen van de adel, als symbolen uit een voorbije tijd.

De verwoesting van de Tweede Wereldoorlog bracht de buitenplaatsen een nieuwe slag toe. Vervolgens was er na de jaren ’60 nauwelijks aandacht voor onderzoek naar elites en hun geschiedenis. Daardoor raakten kastelen en buitenplaatsen nog verder uit beeld van de meeste wetenschappers. Ongemak ten aanzien van het onderwerp overheerste. Pas in de jaren ’80 komt het onderzoek naar kastelen en buitenplaatsen aarzelend op gang.

Hoe ziet het onderzoeksveld er momenteel uit? Met uitzondering van een klein corpus van gedegen proefschriften en academische werken, houden publicaties over kastelen en buitenplaatsen vaak het midden tussen publieksboeken en wetenschap, aldus Ronnes. Hoewel er gedegen studie ten grondslag ligt aan deze boeken, haken deze niet aan bij huidige academische debatten over methodologie, theorie en epistemologie. Prof. Ronnes pleit voor een beweging van monografie naar synthese, van inventarisaties naar narratieven, van het relatiegeschenk of koffietafelboek naar literaire non-fictie. Voor het ‘buitenleven’ in de 18de eeuw bestaat er in dat genre weinig tot niets. Pas als de bezoeker een verleden kan bedenken bij een huis, een park, een site, krijgen deze plekken museale zeggingskracht. Uit financiële noodzaak  organiseren buitenplaatsmusea allerlei commerciële activiteiten. Begrijpelijk, maar dit gaat ten koste van de inhoud. De geschiedenis, de architectuur en het interieur van de kastelen en buitenplaatsen krijgen hierdoor minder aandacht.

Over het algemeen zoeken kasteelmusea weinig aansluiting bij de debatten die zo expliciet gevoerd worden in de stedelijke musea: debatten over dissonant erfgoed, het museum en citizenship, auteurschap en inclusiviteit. In scherp contrast met de Nederlandse stedelijke musea en met de Britse country houses besteden de buitenplaatsmusea in ons land bijvoorbeeld weinig tot geen aandacht aan de relaties van eigenaren met de koloniën en met slavernij. Die relaties bestonden; hoe nauw en hoe belangrijk deze relaties waren, verdient nader onderzoek. Andere dissonante thema’s zoals de Tweede Wereldoorlog, sociale ongelijkheid en gender komen ook weinig aan bod.

Ronnes stelt de vraag of de kasteel- en buitenplaatsmusea een zekere knieval voor de commercie, een lichte neiging tot conservatisme en een hang naar nostalgie wel kwalijk genomen kan worden. De financiële nood is vaak hoog. Daarnaast is de vraag op welk wetenschappelijk buitenplaats-discours deze musea kunnen terugvallen? De betekenis van het fenomeen van de buitenplaats zal op een veel doortastender manier op de onderzoeksagenda gezet moeten worden. Wetenschappers zijn er tot nu toe onvoldoende in geslaagd de buitenplaats als historisch fenomeen te begrijpen, te duiden en te ontrafelen. We hebben de omvang van het verschijnsel onderschat en verzuimd de grote trek naar buiten een echt belangrijke plek te geven in ons historische narratief. We blijven te veel hangen in bewoners- en bouwgeschiedenissen. De betekenis van de buitenplaats wordt te eenzijdig, te essentialistisch geduid als statusverhogend, een bron van ontspanning dan wel als een investering. In werkelijkheid bestond er een myriade aan motieven, die op complexe wijze de trek naar buiten bepaalde.

Hoe kunnen we deze onderzoeksagenda verder ontwikkelen en invullen? Door allereerst met een nieuwe blik naar de bronnen terug te gaan, door te duiken in egodocumenten (brieven, dagboeken, autobiografieën en reisverslagen), in boedelinventarissen en in kasboeken en te proberen het verleden dichter te naderen dan wij tot nu toe deden. Daar volgt logischerwijs uit dat niet zo zeer de buitenplaats als object centraal staat, maar de scènes en bedrijven of performance die zich daar afspeelden. Ook pleit Ronnes voor het aanhalen van de banden met stadsgeschiedenis. In plaats van de gebruikelijke hoofdrolspelers (de eigenaren) is het tijd ook andere protagonisten voor het voetlicht te brengen: van voorbijgangers en bezoekers tot personeel, bedienden, tutors en muziekleraren, tuinmensen, slaven, pages en stalknechten. De betekenis van de buitenplaats voor deze historische figuren staat daarbij centraal: die betekenis was persoons-, stands-, gender- en leeftijdsgebonden en continu aan verandering onderhevig. De buitenplaats als vage herinnering, als plek van macht, ongelijkheid, afgunst, kunstzin, of van allemaal tegelijk.

De volledige tekst van de oratie verschijnt binnenkort op de website van de Rijksuniversiteit Groningen.

Scroll naar boven