Category:

Waar de bijen slapen

juni 4th, 2025 by

Waar de bijen slapen
Vier seizoenen in de zorgtuin van Jagtlust

Ruben Jacobs
eindredactie I. de Ronde
(Amsterdam, Thomas Rap, 2025)
221 pagina’s
ISBN 978 94 004 1039 8
€ 23,99

Ruben Jacobs is schrijver en docent aan de kunstacademie in Utrecht, waar hij zich de afgelopen jaren steeds meer heeft verdiept in de relatie tussen mens en natuur. Zo heeft een van zijn seminars de vorm van een struintocht over de Utrechtse Heuvelrug, wat voor veel studenten een openbaring is. Jacobs wordt daarbij gedreven door de behoefte om dichter bij de natuur te komen, in een poging iets te herstellen van de verstoorde relatie die wij mensen hebben met onze natuurlijke omgeving, die we willens en wetens steeds verder kapotmaken. Net als veel van zijn generatiegenoten heeft hij de behoefte te ontsnappen aan de overvloed van prikkels waaraan we voortdurend blootstaan, door de nieuwsstroom die ons overspoelt en de constante aandacht die wordt opgeslokt door de schermen waarmee we in ons overwegend sedentaire bestaan vergroeid zijn geraakt.

Min of meer toevallig bezocht Jacobs enkele jaren geleden de moestuin van Jagtlust, een van de historische buitenplaatsen bij ’s-Graveland. Nadat de laatste telg van de familie Six in 1992 de buitenplaats had verlaten, was ook de moestuin ernstig in verval geraakt. Tien jaar geleden begon het project om de tuin, met medewerking van eigenaar Natuurmonumenten, weer in cultuur te brengen. Nu niet langer als een lusthof voor een geprivilegieerde rijkaard, maar als een zorgtuinderij voor de kwetsbaren in onze maatschappij, die hier de kans krijgen zich te verbinden met elkaar en met het leven in en om de tuin.

Het bezoek aan de tuin deed iets met Jacobs. Nog voordat het rationele besef was ingedaald dat deze plek in sluimerende behoeften kon voorzien, laat staan stof kon bieden voor een nieuw boek, werd hij overvallen door een bijna lichamelijke ervaring van contact met zichzelf en de natuur: ‘een diep, kalm gevoel van ruimte en rust’. ‘Het was niet alsof de wereld groter werd, maar alsof ik eindelijk de ademruimte vond waarvan ik niet wist dat ik die miste’. ‘Het tempo leek hier vele malen trager, alsof ik een andere tijd betrad, een oude agrarische beschaving’. Ook bracht het bezoek herinneringen terug uit zijn jeugd in Hilversum, toen hij regelmatig op Land en Boschzigt kwam, waar destijds al de oudste biologisch-dynamische tuinderij van ons land gevestigd was.

Na dat eerste bezoek was Jacobs vastbesloten naar de tuin van Jagtlust terug te keren; enkele jaren later meldde hij zich aan als vrijwilliger. Zijn boek is een zinnenprikkelend en intuïtief geschreven verslag van zijn ervaringen daar. Zijn persoonlijke beleving van de rust en ruimte van deze plek staan niet op zichzelf, maar bieden de auteur op verschillende manieren stof tot nadenken over de verhouding van deze microcosmos en zijn eigen innerlijk leven tot de grote buitenwereld.

In ons jachtige en overprikkelde bestaan hebben we zelden echt tijd en aandacht voor onze omgeving, en van de natuur zijn de meeste mensen ronduit vervreemd geraakt. Niet alleen ervoer hij de schoonheid en het wonder van de natuur. Door uren geknield bij de aarden bedden in de moestuin te zitten, met niets anders bezig dan de vierkante meter vóór zich, waaruit hij onkruid trok en verborgen werelden van de bodembeestjes ontdekte, ondervond hij ook wat je ervoor terugkrijgt als je dingen echt tijd en aandacht geeft.

Tegelijkertijd leerde hij ook dat die aandacht niet betekent dat de natuur – en bij uitbreiding de wereld om ons heen – oneindig maakbaar is. Natuurlijk maak je voor een moestuin een plan en probeer je de omstandigheden naar je hand te zetten, maar tegelijkertijd blijf je overgeleverd aan de grillen van de natuur. Dat is altijd zo geweest, zelfs in de tijd waarin men de gecultiveerde (moes)tuin als een ‘derde natuur’ probeerde te onderwerpen. In de huidige tijd van de ‘permacultuur’ wordt de harmonie met de natuurlijke omstandigheden zelfs openlijk omarmd.

Behalve een intensivering van zijn eigen relatie tot de natuur, de seizoenen en het buitenleven bracht de moestuin van Jagtlust Jacobs ook in sociaal opzicht een bijzondere ervaring. Op zijn wekelijkse dag in de moestuin werkte hij samen met ouderen met dementie en Alzheimer, vooral afkomstig uit omliggende dorpen als Ankeveen en Kortenhoef.

Hij staat uitgebreid stil bij het gezamenlijk beleven van de seizoenen, de gedeelde verwondering, het plukken van de vruchten van de collectieve arbeid, het delen in moeilijke en mooie momenten – omdat van sommige deelnemers afscheid moest worden genomen, terwijl andere werden verwelkomd; en de (soms woordeloze) band die hij met de andere vrijwilligers opbouwde. Het is heel mooi dat Jacobs zo uitgebreid bij het sociale en mentale aspect van deze zorgtuin stilstaat. Want wat voor deze groep deelnemers in het bijzonder geldt, gaat ook op voor de vele duizenden vrijwilligers die in ons land gezamenlijk (historische) moestuinen onderhouden.

Recensie door Asker Pelgrom 

400 jaar ’s-Graveland

juni 4th, 2025 by

400 jaar ’s-Graveland
H. Brouwer et al.
eindredactie I. de Ronde
(Hilversum, Verloren, 2025)
280 pagina’s
ISBN 9789464551563
€ 30,-

Ter gelegenheid van de vierhonderdste verjaardag van het dorp ’s-Graveland heeft een auteurscollectief, op initiatief van de lokale historische kring ‘In de gloriosa’ dit nieuwe boek het licht doen zien. Als we het streeknieuws mogen geloven kwam het niet geheel vanzelf tot stand, maar het resultaat mag er zijn en weet bovendien het publiek te vinden: inmiddels is de gehele eerste oplage verkocht en wordt een tweede druk voorbereid.

De bedoeling van de publicatie is vooral de verhalen van de mensen van ’s-Graveland te vertellen. Dat gebeurt aan de hand van 46 ‘hoofdstukjes’, verdeeld over tien thema’s, waaronder bestuur, geloof, welzijn, handel en nijverheid, vervoer en infrastructuur, strijd, natuur, kunst en cultuur. De buitenplaatsen waarom ’s-Graveland bekend staat, komen daarbij niet op de eerste plaats, want ‘daar was al zoveel over geschreven’ zo heet het in de inleiding. Over sommige van die buitenplaatsen bestaat inderdaad een selecte bibliografie; misschien dachten de auteurs ook aan het gidsje Buitenplaatsen van ’s-Graveland, een cultuurhistorische wandeling die dit jaar is verschenen. Omdat veel van de bestaande publicaties over buitenplaatsen echter zwijgen over het ‘menselijk aspect’ viel daar nog wel wat winst te behalen.

Gelukkig heeft de thematische benadering ervoor gezorgd dat de buitens alsnog een belangrijke rol in het boek spelen. En hoe kon dat ook anders: de geschiedenis van het dorp is immers onlosmakelijk verbonden met die van de buitenplaatsen Schaep en Burgh, Boekesteyn, Bantam, Spanderswoud, Hilverbeek, Spiegelrust, Land en Bosch, Schoonoord, Jagtlust, Gooilust en Trompenburgh.

Dat blijkt alleen al uit het ontstaan van ‘s-Graveland. Op de grens van het veengebied van de Vechtstreek en de zandgronden van het Gooi lag rond 1600 niet meer dan een strook woeste grond. Een gezelschap vermogende Amsterdammers, aangevoerd door advocaat Jan Ingel, wilde deze gronden ontginnen. De Staten van Holland en West-Friesland gaven daarvoor in 1625 het octrooi af. Weer later werden de 27 percelen door loting tussen negen meedingende heren verdeeld. De eerste eigenaren, onder wie P.C. Hooft, Andries Bicker, Reinier Pauw en Godert van Reede, zagen de grond vooral als investeringsobject: het zand uit het gebied – ‘Polder’ ’s-Graveland gedoopt – werd als bouwgrond in Amsterdam verkocht; de afgegraven percelen werden verrijkt en als landbouwgrond in gebruik genomen. Buiten de grondkavels kreeg het nieuwe dorp ’s-Graveland vorm.

Na of naast de boerderijen op de kavels verrees al spoedig de ene na de andere buitenplaats, die door de eigenaren almaar verder werden verfraaid en waar hun families weldra de zomermaanden doorbrachten. Zij verplaatsten zich heen en weer over de ’s-Gravelandse vaart, die was ontstaan nadat de oorspronkelijke sloot die de polders van Ankeveen en Kortenhoef moest afwateren, was verbreed. Vanuit Amsterdam en later Utrecht en zelfs Rotterdam werd een veerdienst naar ’s-Graveland in het leven geroepen.

Direct naast de nieuwe vaart kwam een straat, die nog altijd onder de namen Zuidereinde en Noordereinde, het hart van het lintdorp vormt. De bebouwing ontstond oorspronkelijk vooral tussen de vaart en de weg. Daar werden de huizen voor het personeel van de buitenplaatsen gebouwd, en vestigden zich winkeliers en ambachtslieden die eveneens hun nering bij de eigenaren zochten. Een niet onaanzienlijk deel van die lokale ondernemers dreef een wasserij.

Behalve dergelijke ‘kleine’ verhalen over het ontstaan en reilen en zeilen van dit bijzondere gebied, biedt het boek ook talloze aanknopingspunten met de ‘grote’ geschiedenis. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over de geschiedenis van de mobiliteit of het voortschrijden der wetenschap (dankzij bijdragen van ’s-Gravelandse geleerden als Johannes Hudde, Tjalling Koopman en Hugo de Vries). Ook interessant is de plaats van de ’s-Gravelandse buitenplaatsen in de vroege geschiedenis van de natuur- en cultuurbescherming in Nederland, dankzij de Vereniging Natuurmonumenten. Het aandeel dat de eigenaren van de buitenplaatsen door hun banden met de VOC en WIC hadden in de slavernij in de koloniën, met name in Berbice, wordt evenmin vergeten.

Ook de rampspoed die ons land in verschillende eeuwen heeft getroffen, ging bepaald niet aan ’s-Graveland voorbij. Dat gold bijvoorbeeld voor het Rampjaar 1672 (aan de nasleep waarvan we Trompenburgh te danken hebben), voor de Napoleontische oorlogen en ten slotte voor de Tweede Wereldoorlog. Zoals wel vaker lijkt op die kleine grondstrook alles bij elkaar te zijn gekomen: terwijl Gooilust als geheime opslagplaats voor de collectie van het Rotterdams Maritiem Museum diende, waren op Land en Bosch even verderop de Duitsers gelegerd en was op Jagtlust eigenaar Pieter Jacob Six heimelijk actief als een van de bevelhebbers van de verzetsorganisatie de Ordedienst (OD).

Recensie door Asker Pelgrom 

Het verhaal van Hindersteyn

juni 4th, 2025 by

Hindersteyn
Het verhaal

Erik Geytenbeek
(Stichting tot behoud Ridderhofstad Hindersteyn, 2025)
240 pagina’s
ISBN 9789090395661
€ 49,50

Het boek dat Geytenbeek voor ogen had, is na twee-en-een-half jaar werk nu een feit, en alle buitenplaatsliefhebbers van Nederland kunnen zich daarover verheugen. Het is een fraai vormgegeven, goed geschreven boek geworden met veel kleurenillustraties, waaronder historische foto’s en een uitgebreide reportage van de huidige toestand. Wat het boek vooral bijzonder maakt, is de persoonlijke betrokkenheid, beter gezegd bevlogenheid van de auteur, waardoor de passie voor deze unieke plek van elke pagina afspat.

Natuurlijk komt in dit boek de geschiedenis van de buitenplaats uitgebreid aan bod. Die gaat maar liefst 700 jaar terug. De oude ridderhofstad is in de loop der tijd in bezit geweest van verschillende adellijke geslachten, waaronder de families Van Zuylen van Nijevelt en De Wijkerslooth de Weerdesteyn. In 1972 werd het ensemble gekocht door Antonius Franciscus Geytenbeek, waarmee een nieuwe bloeiperiode aanbrak die tot op de dag van vandaag voortduurt.

Behalve een overzicht te bieden van de voorgeschiedenis van huis en landgoed was het belangrijkste doel van de auteur een beeld te schetsen van de werkzaamheden van de afgelopen halve eeuw, die het gebouw en het omringend groen in de heerlijke staat hebben gebracht waarin ze nog altijd verkeren. Geytenbeek geeft dus een unieke inkijk in wat er allemaal bij komt kijken als je zo’n vervallen buitenplaats koopt.

Hij staat uitgebreid stil bij het decennialange proces van restauratie en herbouw van alle gebouwen en de renovatie van het interieur. Bijzonder is dat daarbij de situatie van ca. 1865 werd teruggebracht, waardoor Nederland een fraai voorbeeld van de hier relatief zeldzame neogotische stijl rijker werd. Het smaakvolle interieur werd verfraaid met talloze zorgvuldig gekozen aankopen, vaak met een voorgeschiedenis op andere kastelen en buitenplaatsen. Daarmee vertelt Hindersteyn niet alleen zijn eigen verhaal, maar verwijst het ook naar de bredere Nederlandse buitenplaatscultuur.

Ook werd de tuin hersteld, onder meer door de bouw van een prachtige slangenmuur voor leifruit en de plaatsing van historische kassen, die kunnen worden gebruikt voor activiteiten. Verder werden veel fraaie tuinelementen ingebracht, waaronder een fontein en twee beelden van sfinxen die inmiddels onderdeel van het beeldmerk van Hindersteyn zijn geworden.

Recensie door Asker Pelgrom 

Een nieuwe omgang met comfort

juni 2nd, 2025 by

Een nieuwe omgang met comfort
Innovaties in verwarming en ventilatie
1840-1920
Natasja Hogen
(Rotterdam, nai010 uitgevers, 2025)
272 pagina’s
ISBN 9789462088887
€ 39,95

Hoewel ze slechts zijdelings aan bod komen, is dit onderwerp is ook voor kastelen en historische buitenplaatsen niet van relevantie gespeend. Ook deze huizen hebben immers deel gehad aan de geschetste ontwikkelingen, en niet zelden zijn er (delen van) oude installaties bewaard gebleven. Verspreid door het boek vinden we daarvan dan ook wat voorbeelden: de stoomverwarming in Huize Zwaanwijck in Nigtevegt; ingesloten kachelhaarden in de Wulperhorst in Zeist of Hartenlust in Bloemendaal; en in Huis Mariëndal in Ginneken en landhuis Lindenheuvel in Overveen de de calorifères (verwarmingstoestellen in de vorm van ventilatie-, water- of stoomkachels).

Een andere, minstens zo belangrijke reden waarom dit boek ook voor kastelen en buitenplaatsen relevant is, zijn de uitdagingen van klimaatbeheersing die in KBL-interieurs nog aan de orde van de dag zijn – zoals het vinden van een verantwoorde balans tussen behoud van de historische context en comfort.

Hogens studie biedt niet alleen een overzicht van alle technologische uitvinden en toepassingen, bijvoorbeeld in de installatietechniek vanaf de negentiende eeuw. In haar interdisciplinaire benadering komen ook de veranderingen in ideeën uitgebreid aan bod. Die veranderende opvattingen over het gewenste binnenklimaat in gebouwen waren een indirect gevolg van ingrijpende sociaaleconomische en maatschappelijke verschuivingen, veroorzaakt door de industriële revolutie. Door de groei van de middenklassen, en later de emancipatie van de arbeidersklasse, evenals de opkomst van de consumptiemaatschappij, kwam een hogere levensstandaard voor steeds meer mensen binnen handbereik.

De eisen die men aan het comfort van de leefomgeving – en dus ook aan het binnenklimaat – stelde, werden daarmee steeds hoger. Die eisen vielen grofweg in twee categorieën uiteen: enerzijds behaaglijkheid (de juiste temperatuur), anderzijds hygiëne en gezondheid (voldoende ventilatie). Daarbij ging het niet alleen om woningen, maar ook om een veelheid aan gebouwen die allemaal in zekere zin uitvindingen waren van de negentiende eeuw: kantoren, zorginstellingen, scholen, gevangenissen, theaters, concertzalen, enzovoort. Vergeleken met woonhuizen zorgden deze gebouwen voor bijzondere uitdagingen, omdat de mechanische installaties vaak groot en zeer complex waren, en daarmee ook moeilijk in te passen in het ontwerp.

Vanwege de afmetingen van hun huizen lieten sommige eigenaren van villa’s, landhuizen en herenhuizen zich door de nieuwe klimaatinstallaties in openbare gebouwen inspireren. Ook keken ze naar voorbeelden uit het buitenland. Dankzij hun financiële positie waren de hoge kosten voor aanschaf en aanleg vaak geen beperking; bovendien kon personeel worden aangenomen om de bewerkelijke installaties te bedienen. De ruimte in (soms nieuw ontworpen) landhuizen was bovendien meestal groot genoeg om de installaties te kunnen herbergen. Vanaf 1850 werd in een aantal Nederlandse buitenplaatsen met nieuwe systemen geëxperimenteerd. Daarbij werd vaak een centrale stookplaats aangelegd, waarbij de rookgasafvoer werd verlengd of een buizenstelsel werd gevuld met hete lucht of warm water, zodat meerdere vertrekken van warmte konden worden voorzien. Vroege voorbeelden hiervan zijn de eerder genoemde huizen Mariëndal en Lindenheuvel.

Architecten en ingenieurs hadden destijds bovendien geen rekenmodellen tot hun beschikking die vooraf uitwezen of een bepaalde innovatie het gewenste effect op het binnenklimaat zou hebben. Het was een kwestie van uitproberen. Deze ervaringsdeskundigheid is bewaard in de (onderdelen van) de negentiende-eeuwse installatie die zijn overgeleverd. Een mooi voorbeeld daarvan in de wereld van kastelen en buitenplaatsen is de stoomverwarming op de Kasteel de Haar, die na laatste restauratie zelfs weer in gebruik is genomen.

Recensie door Asker Pelgrom 

Zeewezens van glas

juni 2nd, 2025 by

Zeewezens van glas
De verdwenen ramen van het Huis te Breckelenkamp

Matthijs Wanrooij
(Haarle, Nedersaksische Uitgeverij, 2024)
132 pagina’s
ISBN 9789071517730
€ 24,95

Een jarenlange frustratie was daarbij dat van de zeventiende-eeuwse glas-in-lood ramen die tot eind negentiende eeuw de grote zaal hadden gesierd, al bijna 130 jaar elk spoor ontbrak. Tot november 2017, toen ze – in honderden stukjes – opdoken op de zolder van Twickel. Wanrooij liet de ramen op eigen kosten restaureren, waarna ze in 2022 weer werden teruggeplaatst. Over zijn ontdekking en het restauratieproces, maar ook over de fascinerende ontstaansgeschiedenis van de ramen schreef hij Zeewezens van glas.

Wanrooij’s naspeuringen leerden dat de ramen dateren uit vrijwel dezelfde periode waarin ook het huis werd gebouwd. Ze werden geschonken door de stiftsjuffers van het klooster Wietmarschen in de naburige graafschap Bentheim, nu (grotendeels) aan gene zijde van de Duitse grens gelegen. Het Benedictijner klooster was er in de twaalfde eeuw gesticht vanuit Weerselo. Vanaf de dertiende eeuw ging Wietmarschen een eigen koers varen en ontwikkelde zich ten slotte tot een stift: een geestelijke stichting (stift) van samenwonende en samenwerkende adellijke vrouwen, ook wel ‘stiftsjuffers’ genoemd. Dankzij royale schenkingen van de families bij de toetreding van nieuwe juffers konden de vrouwen een leven lang in hun onderhoud voorzien.

Door de Reformatie kwamen de juffers tussen twee vuren terecht: enerzijds de bisschop van Münster, anderzijds hun protestantse landsheer de graaf van Bentheim, die het klooster Luthers wilde maken. Het klooster bleef katholiek en wist uiteindelijk in 1675 van de bisschop gedaan te krijgen dat Wietmarschen de status van een vrij, adellijk stift kreeg.

Hoewel het (formeel neutrale) Graafschap Bentheim ook tijdens de Nederlandse Opstand (1568-1648) al plunderingen en inkwartieringen moest verduren, verplaatste he strijdtoneel zich pas tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) naar dit gebied. In 1637 kwam voor de stiftsjuffers van Wietmarschen het dieptepunt, toen een samengesteld leger uit Hessen, Frankrijk en Zweden eerst het nabijgelegen Nordhorn brandschatte en zich daarna gereedmaakte op naar het stift op te trekken. Gelukkig wisten de juffers net op tijd te vluchten, naar ‘Twente’.

Hoewel niet is gedocumenteerd waar ze terechtkwamen, wijst alles erop dat de juffers op Huis te Breckelenkamp neerstreken. Maar waarom juist daar? Dat had alles te maken met de bewoner: Everhard Bentinck behoorde tot de katholieke tak van de Bentincks, die in de Opstand de zijde van de Spanjaarden had gekozen. Die keuze was hem duur komen te staan. Hij moest tal van vernederingen ondergaan, bezit en privileges inleveren en toezien hoe zijn invloed in republiek en de Overijsselse staten zienderogen terugliep, zeker toen de Spanjaarden in 1626 definitief uit Twente waren verdreven.

Vanaf dat moment zocht Bentinck nog meer dan tevoren zijn heil bij de katholieke bastions in het oosten, met name in Münster en Keulen. Omgekeerd werd Huis te Breckelenkamp een steunpunt voor katholieken uit het graafschap Bentheim, waarvan de landsheer immers nog altijd Luthers was. Zo kon het dat de juffers van Wietmarschen, die al eerder nauwe banden met Bentinck hadden aangeknoopt, in 1637 daar hun toevlucht zochten voor het oorlogsgeweld.

En hier komen de eeuwenoude ramen in beeld: Wanrooij toont op overtuigende wijze aan dat juffers deze ‘glazen’ in 1638, een jaar na hun vlucht, aanboden aan hun redder in nood Everhard Bentinck, om ze als blijvende herinnering aan te brengen in Huis te Brecklenkamp. Afgebeeld in het beschilderde glas zijn, behalve ornamenten met zeewezens in de zogenaamde ‘kwab’-stijl, de wapens van de adellijke geslachten waaruit de juffers stamden, zoals Van Middachten en Van Twickelo.

Recensie door Asker Pelgrom 

Waardenburg en Neerijnen

juni 2nd, 2025 by

Waardenburg en Neerijnen
Biografie van een kasteelensemble

Calogero Dell’Aira
(Zutphen, Walburg Pers, 2025)
336 pagina’s
ISBN 9789464564525
€ 39,99

Recensie door Asker Pelgrom 

Een Europese edelman in Amerongen

maart 18th, 2025 by

Recensie door Asker Pelgrom 

Scherpstellen. Hoe Niko Tinbergen en zijn vrienden ons leerden kijken

maart 18th, 2025 by

Roelke Posthumus

Aangespoord door hun schoolmeester richtten Nederlandse scholieren een eeuw geleden hun primitieve camera’s op vogels in de vrije natuur. Vanuit hun zelfgemaakte schuilhutjes en kijktorens zagen ze meeuwen met een ei rollen, eenden met hun kop malen en aalscholvers luid gorgelen. Ze raakten er niet over uitgepraat en vroegen zich af wat al die drukdoenerij te betekenen had. 

Geen van hen vermoedde dat uit hun geduldige blik en slimme vragen een nieuwe studie zou ontstaan, de ethologie. Laat staan dat deze studie naar natuurlijk gedrag van dieren (ook mensen) een Nederlandse Nobelprijswinnaar zou opleveren: Niko Tinbergen. Ethologie is een typisch Nederlands fenomeen, dat zich verspreidde over de gehele wereld en beroemde navolgers heeft voortgebracht, zoals Jane Goodall, Frans de Waal, Adriaan Kortlandt en vele anderen. Minder bekend, maar zeer relevant, is dat de manier van kijken in de ethologie gemeengoed is geworden in de psychologie. 

In Scherpstellen beschrijft gedragsbioloog Roelke Posthumus de wereld van Niko Tinbergen en zijn ethologische vrienden, die begon met het kijken naar een doodgewone vogel op een nevelige Nederlandse strandvlakte. Posthumus is als geen ander bekend met de wereld van Tinbergen: ze behoorde tot zijn eerste leerlingen. 

Noordboek Uitgevers, Gorredijk 2024
352 pagina’s
ISBN 9789464713114
€ 27,90

Buitenplaatsen aan de Schie, een aristocratisch Arcadië. Overschie, Schoebroek en Westblommersdijk (Bergweg, Walenburgerweg, Schiekade)

maart 18th, 2025 by

Robert J. Ligthelm met bijdragen van Taco Hermans

Robert Ligthelm is inmiddels een vertrouwde naam bij sKBL en in de wereld van de Nederlandse buitenplaatsen. In 2020 presenteerde hij De Kralingse Buitenplaatsen van de 16e tot de 21e eeuw, waarmee hij in het jaar daarna de prestigieuze sKBL-Ithakaprijs in de wacht sleepte. Ook stond het boek op de shortlist van vier boeken voor de gerenommeerde Jacques Dutilh prijs, van Historisch Genootschap Rotterodamum, voor het beste boek over Rotterdam. Vorig jaar nog presenteerde Ligthelm het tweede deel in deze serie, over de Buitenplaatsen bij de Rotte, dat eveneens in deze nieuwsbrief werd gerecenseerd. Nu ligt er dus deze derde, wederom vuistdikke studie. 

Opnieuw ontvouwt zich daarin voor de lezer een even rijk als onverwacht panorama, dit keer van buitens aan de Schie. Behalve de Rotterdamse elite resideerden daar ’s zomers ook eigenaren uit Delft, Delfshaven en Schiedam, die hun stadse winterhuizen voor deze heerlijke plekken verruilden. Die uiteenlopende herkomst van de bewoners gaf deze buitens een bijzondere dynamiek. Mede daardoor kan de auteur in dit boek moeiteloos schakelen tussen de lokale betekenis van deze plekken en hun rol in het nationale verleden. 

Door de talloze prachtige verhalen over de huizen en hun bewoners  dringt zich bij de lezer spoedig het besef op dat het buitenplaatslandschap aan de Schie in rijkdom en betekenis niet onderdeed voor de bekende ‘linten’ van buitens aan de Vecht, op de Utrechtse Heuvelsrug of in het ‘Gelders Arcadië’. Daarmee draagt dit boek bij aan het belangrijke inzicht dat deze rijke buitenplaatscultuur tegenwoordig weliswaar niet overal meer even zichtbaar is, maar echt een nationaal en wijd verbreid fenomeen was. 

Dat neemt niet weg dat de lezer langs de Schie wel de achtergrondinformatie nodig heeft die Ligthelm biedt om zicht een beeld te vormen van de weelde van weleer. Van de buitenplaatsen die hier ooit te bewonderen waren is namelijk veel minder over dan elders, wat natuurlijk alles te maken heeft met de latere stedelijke en industriële ontwikkeling en uiteraard het bombardement op de stad in 1940.  

Bijzonder zijn daarbij de beschrijvingen van de talloze buitenplaatsen aan de Schiekade, die eigenlijk een gracht buiten de stad Rotterdam was, met een lang lint aan buitens die allemaal rond 1900 zijn verdwenen. Een opzienbarende vondst van de auteur betreft het gebied waar nu de drukke Beukelsweg loopt. Op die plek, indertijd de Beukelsdijk, blijkt tot ver in de negentiende eeuw een snoer van buitenplaatsen en herenboerderijen te hebben gelegen. 

Gelukkig zijn er, naast alle verloren parels, ook nog prachtige plekken die de tand des tijds wel hebben doorstaan. Dat geldt in Overschie bijvoorbeeld voor De Tempel, de Leeuwenhof en Nieuwe Rodenrijs, terwijl in de Rotterdamse binnenstad, op het kruispunt van de Schiekade en de Walenburgerweg, nog het huis De Walenburg te zien is. 

De auteur verdient een groot compliment voor zijn buitengewoon grondige onderzoek, dat zich niet alleen vertaalt in een verzameling fascinerende verhalen over de huizen en hun bewoners, maar ook in een heerlijke beeldengalerij aan schilderijen, tekeningen, archiefstukken en foto’s.  

Picture Publishers, Woudrichem 2024
440 pagina’s
ISBN 9789492576842
€ 37,50

‘Een begraven hofstede mit bruggen ende porten’. Recent onderzoek naar kastelen en buitenplaatsen (Wijk bij Duurstede/Liederderholthuis, Stichting Kastelenstudies Nederland i.s.m. SPA Uitgevers, 2024)  

maart 18th, 2025 by

T. Hermans et al. (red.)

Bij gelegenheid van het halfjaarlijkse Platform Kastelen & Buitenplaatsen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is op 8 november jl. de zesde bundel van de Stichting Kastelenstudies Nederland gepresenteerd. Het format is inmiddels gekend: deze bundels bieden een waaier aan studies van – vaak zeer specifieke – deelaspecten van de Nederlandse kasteel- en buitenplaatswereld. Bij deze zesde aflevering is dat niet anders, en uit de inleiding valt op te maken dat de aanwas aan bijdragen dusdanig is, dat we nog vele nieuwe bundels tegemoet kunnen zien. 

In deze band zijn enkele bijdragen opgenomen van zuiver bouwhistorische aard. Dat geldt bijvoorbeeld voor het verslag van het onderzoek naar kasteel Duistervoorde in Twello en het artikel over de onderbouw van zeventiende- en achttiende-eeuwse kasteelbruggen. Van meer archeologische aard zijn de artikelen over het kasteel van Lent, waar een deels houten versterking werd opgegraven, en over de onderwaterarcheologie die is toegepast in het onderzoek naar het mysterieuze, tot dusverre niet gelokaliseerde kasteel van Wijdenes van Floris V. Diezelfde graaf van Holland komt als bezoeker van Schotse en Engelse grenskastelen voor in een ander artikel, waarbij we leren dat Floris maar net de koningskroon van Schotland misliep en sommige van zijn Westfriese kastelen vermoedelijk op Engelse kastelen aan de Schotse grens baseerde. 

Verder zijn er bijdragen over de identificatie en ligging van het Utrechtse kasteel Drakensteyn, over kastelen en oorlog in de achttiende eeuw, over de buitenplaats Huis der Boede in Zeeland, over het achttiende-eeuwse interieur van kasteel Borgharen en over de iconografie van het kasteel van Weert. Al met al is de oogst in deze bundel dus weer rijk.  

Zou de recensent het wagen een aanbeveling te doen, dan zou die tweeërlei zijn. In de eerste plaats zou meer samenhang tussen de bijdragen de bundel als geheel ten goede komen. Als de oogst aan mogelijke bijdragen aan deze serie inderdaad rijk is, moet het toch te doen zijn om deze bundel(s) een wat duidelijker profiel te geven. In de tweede plaats zou de redactie auteurs kunnen vragen de bredere relevantie van hun onderzoek beter voor het voetlicht te brengen. Voor ingewijde specialisten staat die relevantie buiten kijf, maar voor een algemeen publiek – waartoe deze schrijver gemakshalve ook de ‘geïnteresseerde lezer’ uit het voorwoord rekent – is ze niet evident. Onze kastelen en buitenplaatsen kunnen alle publieke aandacht en waardering goed gebruiken. 

ISBN 9789089320841
€ 34,95.