Boeren op de buitenplaats. Een onderzoek naar de relatie tussen landbouw en buitenleven in het Amstelland (1640-1840)

door landschapshistoricus Gerrit van Oosterom

Het onderzoek naar buitenplaatsen heeft zich de laatste decennia met succes verbreed van individuele buitenplaatsen naar de onderliggende buitenplaatscultuur. Zo onderzocht Anne Mieke Backer ‘de vrouw in de tuin’, Lenneke Berkhout de rol van hoveniers en is er op allerlei plekken aandacht voor de relatie tussen slavernij en de welvaart die het buitenleven mogelijk maakte en de rol van slaafgemaakten binnen de (beeld)cultuur van de buitenplaats. Het in het volle licht plaatsen van al deze personen en aspecten helpt om het beeld van het buitenleven binnen Nederland steeds scherper te krijgen en de vele clichés die daar soms nog over rondwaren te ontkrachten. In mijn onderzoek bij het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen richt ik me op nog zo’n onbekend fenomeen in de marge van de buitenplaats namelijk de boerderij.

Over de relatie tussen boerderij en buitenplaats is zeker voor West-Nederland nog veel onbekend. We weten dat veel buitenplaatsen uit boerderijen zijn ontstaan. Maar hoe ging het daarna verder met die boerderij? Verdween hij van het toneel? Werd hij ingepast in het ontwerp van de buitenplaats of juist niet? Welke motieven waren er om een buitenplaats met een boerderij en grote stukken land te combineren en hoe verhielden die twee functies zich tot elkaar?

Buitenplaats Groeneveld aan de Holendrecht tussen Ouderkerk aan de Amstel en Abcoude, Hendrik Tavenier, 1782 (Koninklijk Oudheidkundig Genootschap)

Buitenplaatslandschap Amstellands Arcadië

De inspiratie voor mijn onderzoek lag in de premisse die de bekende buitenplaatsonderzoeker Remmet van Luttervelt tachtig jaar geleden formuleerde in zijn proefschrift over de Vechtstreek. Daarin stelde hij dat de boerderij niet meer was dan een opstapje op weg naar de ‘echte buitenplaats’. Een beeld dat nog vaak opduikt in het onderzoek zonder dat daarbij wordt onderzocht waarom er dan toch heel vaak nog een boerderij en stukken land in eigendom werden gehouden bij de buitenplaats.

In mijn promotieonderzoek onderzoek ik de relatie tussen die twee werelden in de vorm van een gebiedsstudie naar het Amstellands Arcadië, het buitenplaatslandschap dat zich in de zeventiende en achttiende eeuw langs de Amstel, de Angstel en het Gein vanuit Amsterdam uitstrekte richting Weesp, Abcoude en Loenersloot. In dat gebied ontstonden alleen al langs de rivieren ruim 150 buitenplaatsen. Van die buitenplaatsen ontstond tachtig procent vanuit een boerderij of werd een klein stukje land van een groter complex wei- en hooilanden omgevormd tot lusthof. Opvallender is echter dat gedurende de hele levensduur bij grofweg driekwart die boerderij als onderdeel van het complex in stand bleef. Hiervoor waren verschillende redenen die ik in mijn proefschrift uitgebreid behandel.

In het Amstelland was de boerderij nooit ver weg. Soms letterlijk zoals hier op Vrederust, een hoog herenvoorhuis met aan de achterzijde een lager boerderijdeel (1900-1905, Beeldbank Het Utrechts Archief)

Regie op de omgeving
Daarbij heb ik allereerst onderzocht welke economische motieven mogelijk een rol speelden. Uit de analyse van een reeks kasboeken en ruim driehonderd pachtcontracten blijkt dat economie weliswaar een rol speelde, maar dit uiteindelijk niet de reden kan zijn geweest dat zoveel boerderijen, zolang, onderdeel bleven van de buitenplaats. Vooral in de achttiende eeuw toen de landbouw door een diepe crisis ging, was die combinatie geen lust maar een last. Ook het praktische voordeel dat eigenaren hadden van de aanwezigheid van een pachtboer en de verhoudingen tussen pachtboeren en heren lag hier veel genuanceerder dan vaak wordt gesuggereerd door een selectief citaat uit een enkel pachtcontract.

Het aanhouden van boerderijen en landerijen als onderdeel van het buitenplaatscomplex leverde eigenaren echter wel degelijk een ander voordeel op. Het bezit van grond gaf eigenaren de mogelijkheid om regie te voeren op wat er tegenover, naast of zelfs achter de buitenplaats gebeurde. Zo kon men het eigen uitzicht veiligstellen, verbindingen naar de Vecht over eigen land realiseren en, zeker toen de periode van afbraak was begonnen, ervoor zorgen dat er geen herberg, fabriek of andere ongewenste functie de eigen idylle kwam verstoren. Ook de voorliefde voor vee zoals ossen of lakenvelders speelde een rol, net als de culturele en morele connotaties die er kleefden aan de combinatie tussen buitenleven en landbouw.

Agrarische kant speelde grote rol
In mijn proefschrift betoog ik dat de agrarische kant van de buitenplaats door al die aspecten een grotere rol had binnen de buitenplaatscultuur dan gedacht. Weliswaar speelde dit zich grotendeels in de marge van de buitenplaats(cultuur) af, maar daarmee was hij niet minder belangrijk voor het rendement dat de buitenplaats zijn eigenaar opleverde. Mijn onderzoek is daarmee tegelijkertijd een pleidooi om het landbezit dat bij de buitenplaats hoorde ook mee te nemen in het populaire onderzoek naar de grenzen van de buitenplaatsbiotoop .

Op het moment dat deze nieuwsbrief verschijnt, leg ik de laatste hand aan mijn onderzoek. In het late voorjaar van 2022 zal op het moment van promotie een rijk geïllustreerde handelseditie van het proefschrift verschijnen bij uitgeverij Noordboek.

Scroll naar boven