Bezitten en beheren – onderzoek naar de geschiedenis van landgoedbeheer en -exploitatie
Door Nienke Welle
De afgelopen decennia is een groot aantal publicaties verschenen over landgoederen en – vooral – buitenplaatsen. Het zijn merendeels monografieën en inventarisatiestudies, waarbij wordt ingegaan op de architectuurgeschiedenis en interieurs van de huizen en/of de tuin- en parkaanleg. Wat veelal niet, of enkel summier, aan de orde komt, is de bewoner, zijn landelijke eigendommen en het beheer daarvan. Nog minder wordt ingegaan op de organisatie van het landgoedbeheer als achtergrond bij de landgoedexploitatie. Jammer dat deze invalshoek nog zo onderbelicht is bij het huidige landgoederenonderzoek. Onderzoek naar landgoedbeheer en landgoedexploitatie biedt namelijk een waardevol inzicht in de wijze waarop grootgrondbezitters al eeuwenlang bijdragen aan een vitaal en sterk platteland. Om een eerste aanzet te geven voor nader onderzoek heb ik als thema voor mijn masterscriptie voor de opleiding Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen ‘landgoedbeheer en landgoedexploitatie’ genomen. Het Gelders-Utrechtse landgoed Scherpenzeel diende daarbij als casus.
Beheren en exploiteren
Het is goed om eerst stil te staan bij de begrippen ‘landgoedbeheer’ en ‘landgoedexploitatie’. Op het eerste gezicht lijken ze dezelfde lading te dekken, maar er is wel degelijk sprake van een verschil. De “Van Dale” verwoordt het als volgt: exploiteren is ‘drijven, runnen om er winst mee te maken’. Het beheer over iets voeren wil zeggen: besturen (met name administratie van een zaak en gelden) en er als verantwoordelijke, zorg voor dragen. Het beheren van een landgoed draait om de organisatie en de planning van gebruik en exploitatie. De mate waarin bij landgoedbeheer sprake is van exploitatie is vooral afhankelijk van de eigenaar, zijn doelstellingen, de keuzes die hij op basis daarvan maakt en zijn financiële en juridische positie. Of een landgoed rendabel geëxploiteerd kan worden, hangt mede af van de natuurlijke omstandigheden die exploitatie mogelijk maken en de omvang en samenstelling van gronden, gebouwen en andere eigendommen. Beheer en exploitatie zijn bovendien altijd gerelateerd geweest aan maatschappelijke veranderingen van sociale, economische, financiële en juridische aard. Het hoofddoel van het landgoedbeheer was lange tijd het “plezier”: het kunnen genieten van het buitenleven, de jacht, het ontvangen van relaties. Pas aan het begin van de 20ste eeuw, komt de exploitatie nadrukkelijker in beeld.
Het landgoed als succesformule
Generaties eigenaren hebben hun terrein over een reeks van jaren naar eigen inzicht beheerd, waarbij tijdgeest en economische omstandigheden zoals gezegd hun stempel drukten. De kennis uit landgoederenonderzoek is temeer interessant daar ‘het landgoed’ in de huidige tijd een voorbeeldfunctie heeft. Terreineigenaren (waaronder ook de terreinbeherende organisaties) worden geacht hun bezittingen kostenneutraal te beheren. Een landgoed werd en wordt beheerd als een multifunctionele en economische eenheid, waarbij rendabele functies de kostendrager zijn van de onrendabele. Kijken we echter naar de geschiedenis van het grootgrondbezit, dan is het maar de vraag of hier altijd sprake was van zo’n financiële succesformule. Welgestelden kochten of creëerden een buitenplaats vooral voor het plezier en de statusverhogende werking. Een deel van het geld werd geïnvesteerd in landerijen en boerderijen – als vanouds een veilige en stabiele belegging. Het beheer van de landerijen was er op gericht om het geïnvesteerde vermogen zoveel mogelijk in stand te houden en indien mogelijk enige winst te maken ten behoeve van het onderhoud aan de buitenplaats, het (jacht)landschap en andere niet-rendabele onderdelen. Grond was voor vermogende families veelal slechts een bestanddeel van een vermogen, waarbij de gemaakte winst in het niet viel bij die uit beleggingen en leningen.
De rol van de rentmeester
Doorgaans exploiteerde de grondbezitter zijn bezittingen niet zelf. Gronden en gebouwen werden in gebruik gegeven aan boeren, die deze pachtten of huurden. De organisatie hiervan was veelal aan een rentmeester uitbesteed: een financiële vertrouwenspersoon die namens de eigenaar zorgde voor het beheer van de bezittingen en als intermediair fungeerde om de onderlinge verhoudingen te regelen. Zijn rol was in eerste instantie vooral administratief van aard (het innen van de renten, huren en pachten voor de grondeigenaar) en kon als nevenfunctie worden uitgeoefend. Vanaf de twintigste eeuw volgden grote technische, economische en maatschappelijk veranderingen en kwamen er andere taken bij: er moesten contracten worden opgesteld naar geldend recht (denk aan de Pachtwetgeving uit de jaren 1930), overleg worden gepleegd met overheden, subsidies worden aangevraagd, etc. Deze veranderingen hadden als gevolg dat de rentmeester steeds meer een professional moest zijn en dat zijn rol verandert van vertrouwenspersoon naar adviseur. Daarmee wordt de visie van de rentmeester op het landgoedbeheer steeds belangrijker. Toch komt de rol van de rentmeester in landgoedstudies niet of nauwelijks aan bod.
Een rentmeester moest van steeds meer markten thuis zijn
Casus Landgoed Scherpenzeel
Landgoed Scherpenzeel is een familiebezit, gelegen rond het dorp Scherpenzeel in de Gelderse Vallei. De eigenaren zijn nazaten van de Amsterdamse koopman J.S. van Naamen, die in 1793 de basis legde voor het huidige landgoed door aankoop van de heerlijkheid Scherpenzeel. De geschiedenis van beheer en exploitatie van landgoed Scherpenzeel in de periode 1854-1956 geeft een beeld van ontwikkelingen die in het hele land speelden, de algemene trend weerspiegelt zich op het landgoed. Tijdens de negentiende en twintigste eeuw moest het exploitatiedoel worden bereikt te midden van grote maatschappelijke veranderingen. Het hoofddoel van de exploitatie van landgoed Scherpenzeel lijkt te zijn geweest: behoud van het landgoed als één geheel, het landschap én het geïnvesteerde vermogen, met daarbij aandacht voor de sociale verantwoordelijkheden van de eigenaar als verpachter. Dit doel werd bereikt door – in overleg met de rentmeester – tijdig te investeren en mee te gaan met nieuwe ontwikkelingen in land- en bosbouw, voorwaarden in de pachtcontracten te stellen ten aanzien van het gebruik van de landerijen, de pachtprijzen (in ieder geval die voor los land) niet maximaal op te schroeven en sociale voorzieningen te treffen voor het personeel. De gehechtheid aan tradities, schoonheid, cultuur en de jacht speelden een rol bij de instandhouding van landschapselementen en niet-functionele gebouwen toen het rendement daarvan negatief werd. Ook de (inrichtings)eisen van de Natuurschoonwet (en later de Boswet en Monumentenwet) speelden hierbij een belangrijke positieve rol.
De scriptie kan hier worden gedownload
Over de auteur:
Nienke Welle (1975) werkt als zelfstandig adviseur, projectleider en onderzoeker (zie http://www.landweer.eu/) op het gebied van landgoed en landschap. Werken aan ontwikkelingen die een verbinding leggen tussen verleden en heden maken haar werk interessant. Daarbij is het de uitdaging om de ecologische, economische en sociale belangen in het buitengebied anno nu te verbinden. Na een opleiding bos- en natuurbeheer aan Hogeschool Larenstein (1998), studeerde zij in september 2016 af aan de Rijksuniversiteit Groningen (master Landschapsgeschiedenis) op een onderzoek naar de geschiedenis van beheer en exploitatie van een landgoed in de Gelderse Vallei.