Adellijk grondbezit en adellijke macht

Vanaf 1447 hield de grafelijke Rekenkamer toezicht op het grondbezit en de oogstopbrengsten. Veel edelen kregen van de graaf grond in leen, waar zij kastelen of donjons bouwden. Hoewel overal in Holland water en meren voorkwamen, was met name het noordelijke deel zeer water- en moerasrijk. Om die reden, maar ook ter bescherming van het Haagse bestuurscentrum, verrezen in het zuidelijke deel van het gewest meer kastelen en donjons, waarvan een klein deel alle oorlogen en onlusten overleefde.

Bestuurlijk liet de graaf zich door hoge en lage adel bijstaan. Sommigen verleenden militaire diensten, maar niet voordat ze door een ridderslag in die rol waren bevestigd. In ruil voor hun gewapende ondersteuning kregen ridders belastingvrijstellingen, leengebieden en andere voorrechten. Hier stond tegenover dat zij hun mankrachten, paarden en wapens voor eigen rekening inbrachten.

Kasteel Groeneveld in Baarn
Fotograaf: Helene Blaak

Riddermatigen en ridderhofsteden
Na het verdwijnen van deze vorm van bestuurlijke ondersteuning wisten de ridders en andere edelen hun oude voorrechten te behouden. Illustratief is de situatie in Utrecht in de 16de eeuw. Daar genoten de zogenaamde ‘riddermatigen’ financiële voordelen, zoals belastingvrijstelling op het ‘huisgeld, een soort onroerendgoedbelasting. Lidmaatschap van die groep was profijtelijk, maar toelating was enkel mogelijk als iemand kon aantonen dat meerdere generaties voorouders van adellijke afkomst waren. Verder gold als voorwaarde het bezit van een zogenaamde ridderhofstad. Hiermee werd gedoeld op een adellijk kasteel of een donjon uit de late riddertijd. Het maakte later niet uit of dit oud familiebezit was of recentelijk was verworven. Het huis moest te verdedigen zijn, een gracht met ophaalbrug hebben en beschikken over een boerderij.

Onnodig te zeggen dat in Utrecht het aantal riddermatigen, al dan niet in bezit van de juiste stambomen en een ridderhofstad, in de loop van de 16de eeuw zienderogen toenam en tot het einde van de 18de eeuw invloed hield. Het verklaart tegelijk waarom buitenplaatsen soms expliciet ‘kasteel’ worden genoemd terwijl zij dit niet zijn, zoals Kasteel Groeneveld in Baarn, dat omgracht is en vlak bij het huis een boerderij heeft staan.

Voorwaarden voor lidmaatschap van ridderschap waren adellijke afkomst en het bezit van een ridderhofstad

Huis te Warmond
Fotograaf: René W. Chr. Dessing

Ook Holland kende riddermatige huizen, maar beduidend minder dan Utrecht. Nog steeds zijn er kastelen met een adellijke afkomst, zoals Hof te Hillegom, Huis te Warmond, Oud-Poelgeest en Endegeest (Oegstgeest), Ter Horst en Duivenvoorde (Voorschoten), Zuidwijk en Raaphorst (Wassenaar), Binckhorst (Den Haag), De Werve (Voorburg), Huis te Werve en Den Burcht (Rijswijk), Het Slot (Rhoon), Hof van Assendelft (Heinenoord), Hof van Moerkerken ( Mijnsheerenland) en de kasteelruïnes Huis te Heenvliet, Abbenbroek en Teylingen.

Ridderschap Holland en West-Friesland
De Ridderschap van Holland en West-Friesland functioneerde tot 1795. Na 1813 werd het de Ridderschap van Holland, die na de splitsing van de provincie in Noord- en Zuid-Holland in 1840 tegen haar zin werd opgedeeld in een noordelijke en zuidelijke organisatie. Na de grondwetswijziging van 1848 verdween de Zuid-Hollandse ridderschap voorgoed, deels door het teruglopende aantal adellijke families, ondanks de verheffing van Amsterdamse geld- en kooplieden in de adelstand door koning Willem I.

Kasteel Heenvliet
Huis te Heenvliet

Over het graafschap Holland moet nog worden gezegd dat er onder de Hollandse edelen of welgeborenen verschillende rangen en standen voorkwamen. Tot de hoger geplaatste edelen behoren de geslachten Van Arkel, Egmond, Brederode en Van Wassenaer. Raaphorst, Van Assendelft en Matenesse rekenen we, naast andere geslachten, tot de lagere adel. Iedereen was voortdurend bezig om zijn macht en status door strijd, voordelige huwelijken of functies te vergroten. Onder de lage adel vervulde menigeen de functie van baljuw of ambachtsheer, al dan niet wonend in een donjon. Rechtspreek, de inning van boetes en belastingen en het benoemen van functionarissen waren hun taken.

Bestuurlijk centrum
Toen in de 15de eeuw het bestuurlijke centrum van het gewest met veel hoge adel in Brussel werd gevestigd, kon de lage adel de vleugels uitslaan. Het verplaatsen van een bestuurlijk centrum had soms ook gevolgen voor buitenplaatsen. Toen Willem Karel Hendrik Friso in 1747 in de Republiek tot erfstadhouder Willem IV werd uitgeroepen, verhuisde met hem een deel van de Friese adel mee naar Den Haag. Hierdoor verloren meerdere Friese states een geregeld gebruik, om na jaren van leegstand soms zelfs helemaal te verdwijnen.

Bron: Haagse en Leidse buitenplaatsen. Over landelijke genoegens van adel en burgerij, Rene W. Chr. Dessing, Kantoor Verschoor, 2016

Scroll naar boven