
400 jaar ’s-Graveland
H. Brouwer et al.
eindredactie I. de Ronde
(Hilversum, Verloren, 2025)
280 pagina’s
ISBN 9789464551563
€ 30,-
Ter gelegenheid van de vierhonderdste verjaardag van het dorp ’s-Graveland heeft een auteurscollectief, op initiatief van de lokale historische kring ‘In de gloriosa’ dit nieuwe boek het licht doen zien. Als we het streeknieuws mogen geloven kwam het niet geheel vanzelf tot stand, maar het resultaat mag er zijn en weet bovendien het publiek te vinden: inmiddels is de gehele eerste oplage verkocht en wordt een tweede druk voorbereid.
De bedoeling van de publicatie is vooral de verhalen van de mensen van ’s-Graveland te vertellen. Dat gebeurt aan de hand van 46 ‘hoofdstukjes’, verdeeld over tien thema’s, waaronder bestuur, geloof, welzijn, handel en nijverheid, vervoer en infrastructuur, strijd, natuur, kunst en cultuur. De buitenplaatsen waarom ’s-Graveland bekend staat, komen daarbij niet op de eerste plaats, want ‘daar was al zoveel over geschreven’ zo heet het in de inleiding. Over sommige van die buitenplaatsen bestaat inderdaad een selecte bibliografie; misschien dachten de auteurs ook aan het gidsje Buitenplaatsen van ’s-Graveland, een cultuurhistorische wandeling die dit jaar is verschenen. Omdat veel van de bestaande publicaties over buitenplaatsen echter zwijgen over het ‘menselijk aspect’ viel daar nog wel wat winst te behalen.
Gelukkig heeft de thematische benadering ervoor gezorgd dat de buitens alsnog een belangrijke rol in het boek spelen. En hoe kon dat ook anders: de geschiedenis van het dorp is immers onlosmakelijk verbonden met die van de buitenplaatsen Schaep en Burgh, Boekesteyn, Bantam, Spanderswoud, Hilverbeek, Spiegelrust, Land en Bosch, Schoonoord, Jagtlust, Gooilust en Trompenburgh.
Dat blijkt alleen al uit het ontstaan van ‘s-Graveland. Op de grens van het veengebied van de Vechtstreek en de zandgronden van het Gooi lag rond 1600 niet meer dan een strook woeste grond. Een gezelschap vermogende Amsterdammers, aangevoerd door advocaat Jan Ingel, wilde deze gronden ontginnen. De Staten van Holland en West-Friesland gaven daarvoor in 1625 het octrooi af. Weer later werden de 27 percelen door loting tussen negen meedingende heren verdeeld. De eerste eigenaren, onder wie P.C. Hooft, Andries Bicker, Reinier Pauw en Godert van Reede, zagen de grond vooral als investeringsobject: het zand uit het gebied – ‘Polder’ ’s-Graveland gedoopt – werd als bouwgrond in Amsterdam verkocht; de afgegraven percelen werden verrijkt en als landbouwgrond in gebruik genomen. Buiten de grondkavels kreeg het nieuwe dorp ’s-Graveland vorm.
Na of naast de boerderijen op de kavels verrees al spoedig de ene na de andere buitenplaats, die door de eigenaren almaar verder werden verfraaid en waar hun families weldra de zomermaanden doorbrachten. Zij verplaatsten zich heen en weer over de ’s-Gravelandse vaart, die was ontstaan nadat de oorspronkelijke sloot die de polders van Ankeveen en Kortenhoef moest afwateren, was verbreed. Vanuit Amsterdam en later Utrecht en zelfs Rotterdam werd een veerdienst naar ’s-Graveland in het leven geroepen.
Direct naast de nieuwe vaart kwam een straat, die nog altijd onder de namen Zuidereinde en Noordereinde, het hart van het lintdorp vormt. De bebouwing ontstond oorspronkelijk vooral tussen de vaart en de weg. Daar werden de huizen voor het personeel van de buitenplaatsen gebouwd, en vestigden zich winkeliers en ambachtslieden die eveneens hun nering bij de eigenaren zochten. Een niet onaanzienlijk deel van die lokale ondernemers dreef een wasserij.
Behalve dergelijke ‘kleine’ verhalen over het ontstaan en reilen en zeilen van dit bijzondere gebied, biedt het boek ook talloze aanknopingspunten met de ‘grote’ geschiedenis. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over de geschiedenis van de mobiliteit of het voortschrijden der wetenschap (dankzij bijdragen van ’s-Gravelandse geleerden als Johannes Hudde, Tjalling Koopman en Hugo de Vries). Ook interessant is de plaats van de ’s-Gravelandse buitenplaatsen in de vroege geschiedenis van de natuur- en cultuurbescherming in Nederland, dankzij de Vereniging Natuurmonumenten. Het aandeel dat de eigenaren van de buitenplaatsen door hun banden met de VOC en WIC hadden in de slavernij in de koloniën, met name in Berbice, wordt evenmin vergeten.
Ook de rampspoed die ons land in verschillende eeuwen heeft getroffen, ging bepaald niet aan ’s-Graveland voorbij. Dat gold bijvoorbeeld voor het Rampjaar 1672 (aan de nasleep waarvan we Trompenburgh te danken hebben), voor de Napoleontische oorlogen en ten slotte voor de Tweede Wereldoorlog. Zoals wel vaker lijkt op die kleine grondstrook alles bij elkaar te zijn gekomen: terwijl Gooilust als geheime opslagplaats voor de collectie van het Rotterdams Maritiem Museum diende, waren op Land en Bosch even verderop de Duitsers gelegerd en was op Jagtlust eigenaar Pieter Jacob Six heimelijk actief als een van de bevelhebbers van de verzetsorganisatie de Ordedienst (OD).
Al met al heeft het elftal auteurs van dit boek onder leiding van eindredacteur Ineke de Ronde een rijke oogst binnengehaald, waarvan deze recensie niet meer dan een fractie heeft kunnen aanstippen. Wij verwelkomen dan ook van harte de tweede druk van dit boek en hopen dat het zich mag verheugen in de aandacht van nog veel meer lezers.
Recensie door Asker Pelgrom